Bij wijze van ontslag
Ik geef les en denk aan de woorden “ik wil niet, maar ik moet.” Ik heb ze een keer gehoord van een leerling die ik in de gang voorbijliep. Die woorden beten zich stevig in mij vast en lieten mij niet meer los. Als ik nu voor de klas sta zie ik hoe boven de hoofden van mijn leerlingen denkwolkjes zweven met daarin die zes afschuwelijke woorden. Ze gniffelen onderling, waarschijnlijk bezig met plannen voor het weekend, staren uit het raam. Ik zou net zo goed een bordkartonnen pop voor de klas neer kunnen zetten, er is toch niemand die het verschil merkt. Niemand heeft aandacht voor mijn aanwezigheid.
Ik wilde docent worden omdat ik Nederlands een prachtig vak vind en iets wilde bijdragen aan toekomstige generaties. Wat is nou mooier om te zien hoe die pubers onze taal beter begrijpen? Een jongen besloot om, geïnspireerd door mijn bevlogenheid, Nederlands te gaan studeren. Toen was het niet “ik wil niet, maar ik moet.” Eerder “ik wil, ik doe.” Die woorden zijn inmiddels uitgehold. Leeg. Betekenisloos.
Iemand maakt tekeningen in zijn schrift. Een ander is druk bezig met zijn telefoon. Achterin zit iemand op zijn stoel te wippen. Zijn buurvrouw bestudeert haar gezicht in een spiegeltje. “Ik wil niet, maar ik moet.” Als ik er echt over nadenk, realiseer ik mij hoe achterlijk die redenatie is. Ik moet niets. Ik wil mijn leven niet meer verspillen aan ongeïnteresseerde tieners die uitkijken naar het rinkelen van de bel. Wat wil ik wel? Ergens zijn waar mijn aanwezigheid wordt gewaardeerd.
Uit de lade van mijn bureau pak ik een zwarte markeerstift en schrijf met grote letters op het schoolbord “Ik wil niet, maar ik moet”, leg de markeerstift terug en loop de klas uit. Het zal mij benieuwen wie als eerste iets opmerkt.