Buitenstebinnen

Alsof het nooit een keer genoeg is voor die stakker ligt mijn kleine trolley alweer opengereten op de vloer. Klaar om weer eens nokvol te worden gepropt. Ik blijk zo`n typische handbagagereizigster te zijn geworden. Deze keer gaan we naar een zonnig oord, dus er is ruimte voor een veelheid aan lichte, frivole kledingstukken waarvan het merendeel wellicht nooit de koffer zal verlaten. Ik denk aan de vorige keer dat ik inpakte. Toen ging ik naar IJsland en kwam het aan op vestimentaire efficiëntie. Er zou daar niet worden geflaneerd. Er zouden daar barre omstandigheden worden getrotseerd. Soort van. Meer dan een paar stevige boots, twee broeken en drie weinig bekoorlijke fleecetruien waren niet geoorloofd. Het risico zat er dus in dat ik me daar wel eens lelijk zou kunnen gaan voelen. Niets bleek minder waar te zijn achteraf.
Ik denk aan het gesprek dat ik voerde met mijn vriendin E. op de terugweg naar Reykjavik na een ritje zuidkust. We reden in een Subaru Legacy waarvan de nalatenschap uit de blutsen, schrammen, het roest en de gehavende bumper te lezen viel. Maar hij voerde ons trouw en veilig naar daar waar we heen wilden en hij deed het voor een prijsje. Ik tuurde door het autoraampje over de glinsterend witte vlakte die zich rechts van me uitstrekte. E. zat aan het stuur en keek voor zich uit. Ook daar was alles wit. Tot aan de horizon, waar een kleurverloop van zachtblauw in lichtroze het palet uitbreidde. Buiten was het ijzig koud, binnen waren we samen stil. We waren allebei te zeer onder de indruk van een aantal onwerkelijk mooie dingen om er nog woorden voor te vinden.
Mijn gedachten waren bij het fluorescerend groene noorderlicht dat in dansende vlammen de nacht voordien had ingekleurd. De woeste waterval die onder een dikke sprei van sneeuw en turquoise ijspegels onafgebroken doorjoeg. De bergen die als witte muren opdoemden en uitraasden in het oneindig diepe blauw van de Atlantische Oceaan. De meesterlijke compositie van een eenzame rots op een maagdelijk zwart lavastrand, gevangen tussen twee stromen en voor eeuwig afgescheiden van zijn familie verder in zee. De sacrale stilte op de weg tussen twee besneeuwde heuveltoppen waarvoor we onze adem inhielden. Dit land had ons even het zwijgen opgelegd. Terwijl E. ons naar ons verblijf reed ging ik op in waar we waren. Tot ik niet meer wist waar de grens was tussen mijn huid en de ruimte er rond en alles daarin.
‘E’, zei ik toen, ‘weet je dat ik me net zo onmetelijk groot en mooi voel als dit landschap. Alsof daarbuiten en mijn binnen verbonden zijn.’Ik begreep toen ook waarom ik een jaar eerder weg was gegaan uit de stad waarin ik heel mijn leven had gewoond en waar ik vereenzelvigd was geraakt met die plek die ik niet langer inspirerend of mooi vond. En dat ik maar steeds wilde reizen om zoveel mogelijk de wereld te worden.
Ik besluit dat ik een aantal kleren en dat extra paar schoenen maar thuislaat want ze doen er niet toe. Straks ben ik immers een frisgroene rij bergen, wuivende hibiscusbloemen, de fluisterende zee en het gezang van vroege vogels.