Bunny in Vuurland
Al sinds Bunny de boeken van P.S. Doniem over Vuurland leest, verlangt zij ernaar deze wereld te bezoeken. Op school wordt zij toch maar vreemd aangekeken, met haar donkere kleren en voorkeur voor de muziek van Epica en Evenescence. Het liefst brengt zij de avond door op haar kamer, waar zij urenlang aan haar bureau zit te tekenen en wezens van Vuurland tot leven wekt.
Wanneer Bunny iets in haar kop krijgt zet ze tot vervelens toe door. Na heel erg lang wensen en hopen heeft ze eindelijk de toegang gevonden en staat zij voor de koningin van Vuurland. Zij zit op een hoge, donkere troon, heeft een wit, lang gezicht, lange armen en benen, en kijkt Bunny met vurige ogen aan. Bunny wordt er haast verlegen van. Dat gebeurt niet vaak, dat ze verlegen wordt. Ze verzamelt haar moed bij elkaar en stelt die ene brandende vraag: mag zij hier blijven?
De koningin blijft haar strak aanstaren en antwoordt dat dat niet mogelijk is. Hoe graag ze het ook zou willen. Slechts de Vuurwezens kunnen hier blijven. Bunny hoort in haar eigen wereld. Dat is nu eenmaal hoe het is. En daar is verder niets aan te doen. Bunny houdt vol dat zij in haar wereld niets te zoeken heeft en dat dát is hoe het is. Wat moet zij met klasgenootjes die haar achter haar rug om ‘maffe goth’ of ‘vieze emo’ noemen? Ze brengt de pauzes in haar eentje door, in de bibliotheek, waar ze alle boeken over Vuurland verslindt. Hier kan zij zichzelf zijn.
De koningin schudt haar hoofd, Bunny laat zich niet van de wijs brengen. Ze heeft zo veel moeite gedaan om hier te komen, ze zal haar zin krijgen. De koningin is niet van Bunny’s koppigheid gediend en laat haar door twee Vuurwezens uit het paleis zetten. Goed. Deze keer laat ze zich wegslepen. Maar ze komt terug. Net zo vaak tot ze hier zal mogen blijven.