David Foster Wallace en “constructieve vervreemding”

Het kan beargumenteerd worden dat men bijna ad infinitum verschillende aspecten van de literatuur, kunst, en filosofie kunt belichten die het belang ervan illustreren. Ongetwijfeld, zo wil ik beweren, behoort de ervaring van defamiliarization tot één van deze aspecten. Het woord is oorspronkelijk ontleend aan de Russische formalisten uit de twintigste eeuw die het Russische woord ostranenie (остранение) gebruikten. In het Nederlands zou men het woord defamiliarisatie kunnen gebruiken maar ik stel voor de term constructieve vervreemding te gebruiken om intuïtief beter aan te voelen wat het idee is van ostranenie. Voor de Russische formalisten was het idee dat men kunst en literatuur zou kunnen gebruiken om mensen te vervreemden van de alledaagse gang van zaken (of van bepaalde objecten die worden weergegeven in de kunst) om zo de wereld in een nieuw licht te zien. Meer recentelijk heeft dit idee een centrale plaats gekregen in het posthumanisme van Braidotti waar ze haar lezers constructief vervreemd van de dominante normen en waarden van het humanisme (zoals zij het humanisme interpreteert) en ons probeert open te stellen voor een alternatief humanisme, het posthumanisme, wat een synthese is (in de Hegeliaanse zin van het woord) van het humanisme en antihumanisme. Specifieker moeten we bij de dominante normen en waarden van het humanisme denken aan de centrale (morele) status van de mens. Iets wat volgens sommige anti-humanistische critici ten koste is gegaan van bijvoorbeeld het klimaat, het welzijn van niet-menselijke dieren, en onderdrukte groepen mensen die historisch gezien lang zijn buitengesloten van samenlevingen die zogenaamd gestoeld waren op principes van het humanisme. Het doel van Braidotti is dan ook om de meest valide kritiekpunten van het antihumanisme te integreren in het klassiek humanisme om een meer pluralistisch en inclusiever humanisme te creëren, het posthumanisme, dat de mensheid in haar verscheidenheid respecteert en daarnaast de rol van de natuur, andere dieren en zelfs mogelijk zelfbewuste technologische actoren in acht neemt.
Om echter een accurater beeld te ontwikkelen van het proces van constructieve vervreemding en het belang hiervan in de kunst, literatuur, en filosofie, kunnen we naar een korte toespraak kijken van David Foster Wallace (DFW) waarin hij een groep net afgestuurde liberal arts studenten toespreekt (zie hier de versie met audio en transcript). Zijn centrale punt is hier dat áls er een noodzaak te noemen valt voor een liberal arts opleiding, dit exact het proces van constructieve vervreemding is, waartoe een dergelijke opleiding zou moeten leiden. Voor DFW betekent dit dat we de meest alledaagse, vanzelfsprekende, banale en zelfs frustrerende dingen van ons dagelijks leven leren zien als iets bijzonders en unieks. Hij heeft het bijvoorbeeld over het in de file staan, het meest banale en frustrerende onderdeel van een (pre-Covid) werkdag voor velen van ons. Wat een liberal arts opleiding in deze situatie zou moeten kunnen bewerkstelligen, en ik wil hier zeggen de literatuur, kunst en filosofie in het algemeen, is dat we zelfs deze situaties leren zien als betekenisvol en zelfs heilig: ‘It will actually be within your power to experience a crowded, loud, slow, consumer-hell-type [een file] as not only meaningful but sacred, on fire with the same force that lit the stars – compassion, love, the sub-surface unity of all things’. Dit citaat illustreert niet alleen het literaire bereik van DFW, we treffen hem hier ook als een mysticus, bijna als een theoloog: dezelfde krachten die de sterren in vuur en vlam zetten, doen ook ons als mensen vooruit bewegen. Een oer-theologisch idee, op zijn minst een Boeddhistisch idee, namelijk dat onder de oppervlakte van de fenomenologische verscheidenheid de werkelijkheid fundamenteel een eenheid vormt. Het illustreert ook wat de kracht van literatuur en kunst kan zijn om ons te vervreemden van het alledaagse (een file) en ons constructief open te stellen voor visioenen van alternatieve dimensies van het meest banale en vanzelfsprekende.
Een andere manier waarop DFW ons wil duidelijk maken dat we ons moeten openstellen voor de kunsten, literatuur en de filosofie om ons constructief te laten vervreemden van het alledaagse, is om ons bewust te laten worden van onze fundamentele vrijheid. Hier toont hij zich als een existentialist als hij ons erop wijst dat we moeten leren om vrij te zijn en vrij te denken, omdat we anders ten onder gaan in de alledaagse staat van ‘unconsciousness, the default-setting, the “rat race” – the constant gnawing sense of having had and lost some infinite thing’. Dit is wat Heidegger, in de voetsporen van Nietzsche, het alledaagse zelfzijn (alltägliche Selbstsein) noemde waarin we ons verliezen in het men (das Man). Dit is de situatie waarin we onze individualiteit en fundamentele vrijheid vergeten en denken dat we geen andere keus hebben dan onze routines en gewoontes te volgen en ons laten leiden door wat anderen om ons heen doen en denken. Voor DFW betekent dit dat we onnadenkend dingen gaan verafgoden en aanbidden in ons leven (‘In the day-to-day trenches of adult life, there is actually no such thing as atheism’). Dit kan geld, status, schoonheid, intelligentie, of oneindig veel andere dingen zijn maar het zal en kan ons nooit bevredigen omdat menselijk bewustzijn per definitie niet vervuld kan worden door externe objecten, dingen of personen. Opnieuw vallen hier in het denken van DFW theologische en Boeddhistische ondertonen op. Het was immers één van de belangrijkste boodschappen van de Boeddha dat ons verlangen, bijvoorbeeld naar schoonheid of rijkdom, nooit volledig vervuld kan worden en dat we daarom altijd ontevreden zullen blijven als we naar dergelijke dingen verlangen voor existentiële vervulling.
Het alternatief, nogmaals, is dat we onszelf leren, trainen en disciplineren om vrij te zijn en vrij te denken, en dit kan enkel door constructief vervreemd te raken van de afgoden die we in het dagelijkse leven dienen, van de alledaagse gedachtepatronen, van onze wereldbeelden en onze religies. DFW gaat hier zelfs verder en stelt dat de echte vrijheid inhoudt ‘being able to truly care about other people, to sacrifice for them, over and over, in myriad petty little unsexy ways, every day.’ Mogelijk kunnen velen van ons hem in dit laatste niet volgen of voelt het niet indrukwekkend genoeg om te dienen als een model voor ware vrijheid. Echter kunnen we niet ontkennen dat DFW ons scherp voor ogen stelt waarom de literatuur, kunst en filosofie (met de religieuze tradities hierin inbegrepen) essentieel zijn, om ons constructief te vervreemden van het alledaagse, het banale en het vanzelfsprekende, om zo vergezichten te openen waarin het alledaagse zich voordoet als betekenisvol en zelfs heilig, en waarin alternatieve visies op menselijke vrijheid zich onthullen.