De absurde schepper – Roeka op de weegschaal van Camus

Uit de voorgaande artikelen over Camus’ ‘absurde’ heb ik een grote vraag meegenomen: waarom stelt Camus dat de scheppende mens de meest absurde mens is?
Het absurde en het scheppen (dit is goed te volgen)
Ik herinner mij dat het besef van het absurde van mijn leven mij radicaal op het heden betrekt; er is niets dat mijn leven zin of betekenis geeft – er is alleen mijn leven. De absurde mens, zegt Camus, leeft “in het besef dat zijn vrijheid tijdelijk, zijn bewustzijn vergankelijk en zijn revolte zonder toekomst is”. Met dat in mijn achterhoofd kan ik Camus volgen wanneer hij de volgende absurde parodie op ethiek uitrolt. Als er alléén leven is (dus geen enkel van buiten gegeven wereldlijk of religieus doel), zijn alle ervaringen om het even (want er is geen weegschaal die het ene zwaarder aanslaat dan het andere); het verschil tussen twee levens is dus alleen uit te drukken als hoeveelheid (meer of minder ervaringen), en ‘meer leven’ is daarom ‘beter’. Het gaat de absurde mens niet om antwoorden of verklaringen, maar om ervaring
Maar wat heeft dat met de scheppende mens te maken? Nou, veel. Scheppen is namelijk bij uitstek een daad waardoor ik voorbijgaande momenten kan vastleggen die anders verloren gaan. Ik verdubbel een moment van bewustzijn (van leven, dus) door het vast te leggen en mee te nemen in beeld, woord, klank. Daarnaast stelt het scheppen mij in staat om nieuwe werelden te bedenken, karakters tot leven te roepen, een kus in vierkwartsmaat te vatten – kortom, door te scheppen kan ik de wereld nabootsen en haar behouden. “Scheppen betekent twee keer leven”, zegt Camus. Door het leven, de ervaringen, ermee te vermeerderen is het scheppen dus bij uitstek een wijze waarop de absurde mens zich tot de absurditeit van zijn leven verhoudt.
Ik denk opnieuw aan Alex Roeka. In ‘Diep aan je gehecht’ bewaart hij een blik op zijn vriendin; in ‘Lied voor A.’ bewaart hij een leven met een vriend. Dat is wat kunstenaars doen: ze leggen vast, ze verdubbelen, ze bootsen de wereld na of scheppen een geheel andere. Daaruit volgt echter niet dat iedere schepper van kunst een absurd mens is, oftewel koppig leeft en schept vanuit het besef van het absurde. Welke schepper dan wel, en welke niet? Is Alex Roeka een absurde schepper? Met de notie van het absurde voor ogen kan ik wat voorwaarden bepalen.
De absurde schepper (dit wordt op ‘t laatst wat taai)
Eerder leerde ik dat de absurde mens leeft in revolte, vrijheid en hartstocht – hij gelooft niet, hij hoopt niet en hij werpt zich hartstochtelijk in de wereld die hem weerstaat. Hierboven leerde ik dat de absurde mens tijdelijk, vergankelijk en zonder toekomst is. Al die termen duiden hetzelfde aan: de mens leeft, hier en nu, zonder zin of doel, zonder belofte en hoop – dat is het absurde van zijn toestand. De absurde mens houdt zich die dorheid, die hij eigenlijk niet wil zien, koppig voor ogen. Hetzelfde mag ik dus verwachten van een schepper die zich absurd noemt.
Laat ik Alex Roeka daaraan toetsen (waarbij ik me strikt beperk tot de teksten uit Rauwe Genade). Zoals ik geprobeerd heb te laten zien, klinkt het absurde door in een aantal teksten van Rauwe Genade. De teksten spreken van hartstocht, dood, vergankelijkheid, tijdelijkheid – ze doen dat met woorden tussen grond en wolken, steeds binnen de grenzen van de horizon. Kortom, aards. ‘Credo voor een leeg hoofd’ klinkt echter anders. Roeka’s ‘geloofsartikelen’ zijn slechts vaag, fantasierijk of absurdistisch; daarom lijkt het slechts een parodie op een geloofsbelijdenis. Het refrein bekent echter ineens een andere kleur, die (door mijn interpretatie vanuit het absurde) nogal onverwacht komt:
“En dat dit langzaamaan verkwijnen,
dit klein en ongezien verdwijnen
misschien toch ergens toe dient.”
Voor de goede orde: het ‘langzaamaan verkwijnen’ en ‘ongezien verdwijnen’ lees ik als ‘het leven van het leven’. Dat het ‘misschien toch ergens toe dient’ betekent dan: wellicht heeft het leven toch een doel, zin, betekenis. Is dat een uitspraak van hoop? Volgens mij wel. Laat het absurde ruimte voor hoop? Nee.
Kan ik daaruit concluderen dat Alex Roeka geen absurde scheppende mens is? Misschien wel, misschien niet. Het antwoord op die vraag hangt namelijk af van het antwoord op deze vraag: is er, gedacht vanuit het absurde, een verschil tussen de schepper en zijn schepping? Als dat verschil er niet is, is Alex Roeka geen absurde scheppende mens omdat ‘Credo voor een leeg hoofd’ (zijn schepping) niet absurd is. Als dat verschil er wel is, kan Alex Roeka ondanks ‘Credo voor een leeg hoofd’ een absurde scheppende mens zijn.
De schepper en zijn schepping (dit is in z’n geheel taai)
Camus poneert hieromtrent tenminste twee zaken: de kunst staat niet los van haar schepper, en de schepper wordt beïnvloedt door zijn kunst. Uit de eerste zaak volgt dat het absurde van een kunstwerk afhangt van de schepper. Het kunstwerk geeft uiting aan de schepper, die er dingen in legt en het vormt. Een kunstwerk kan dus niet absurd zijn wanneer de maker geen absurde mens is.
Dat sluit op zichzelf niet uit dat een absurde scheppende mens niet-absurde kunstwerken kan maken – oftewel, dat Roeka nog altijd absurd kan zijn terwijl ‘Credo voor een leeg hoofd’ dat niet is. Ik vergeet dan echter dat de absurde scheppende mens juist schept vanuit zijn besef van het absurde. Het lijkt op deze denkweg ondenkbaar dat zijn schepping (die is geschapen omwille van het absurde) niet absurd zou zijn; de kunst staat immers niet los van haar schepper, van wie de kunst een uiting is. Ik meen daaruit te mogen opmaken dat een schepper dus geen absurde mens kan zijn wanneer zijn schepping niet absurd is.
Geloof het of niet, maar dat geeft mij een antwoord: als ‘Credo voor een leeg hoofd’ niet absurd is, is Alex Roeka geen absurde mens.
Het absurde voor ogen houden is echter nogal een inspanning; zou een absurde scheppende mens niet gewoon af en toe verslappen? Of zijn Camus’ eisen werkelijk zo hoog? Is absurde kunst dan eigenlijk wel mogelijk? U raadt het al: dat is voor volgende keer.