De Oost – een klacht

Een half jaar geleden las ik ‘De brandende kampongs van generaal Spoor’, een studie van Rémy Limpach naar het geweld dat door Nederlandse en KNIL-militairen werd gepleegd tijdens de dekolonisatie van voormalig Nederlands-Indië. Niet lang daarna zag ik ‘Onze jongens op Java’, een documentaireserie van Coen Verbraak waarin Indië-gangers en KNIL-militairen vertellen over hun ervaringen. Gisteravond zag ik De Oost, een speelfilm over een jonge, Nederlandse jongen die vrijwillig naar Indië gaat om daar te vechten
De Oost
Aangezien ik me enigszins heb verdiept in de dekolonisatie van Nederlands-Indië, ben ik erg benieuwd geweest naar de film. Nu, nadat ik de film heb gezien, ben ik vooral en op meerdere manieren onder de indruk. Cinematografisch bezien is het geen meesterwerk, meen ik; daarvoor is het narratief nu weer te beperkt, dan weer te overdadig. Tegelijkertijd weet het verhaal recht te doen aan opvallend veel verschillende perspectieven.
Zo is er de Duitse bezetting van Nederland die in twee karakters op twee verschillende manieren wordt meegedragen (de één de zoon van een nazi-collaborant, de ander de zoon van een weggevoerde vader), de denkwijze van de zich superieur wanende Nederlander, de in de steek gelaten en bij thuiskomst opzijgeschoven Indië-ganger, het thuisland dat niet wil weten wat het gedaan heeft door ‘haar jongens’ naar Indië te sturen, de KNIL’er die vecht tegen een eigen volk dat zijn ‘eigenste’ niet is, de lokale bevolking die klem zit tussen geweld en geweld, de vrouw die geen andere uitweg ziet dan zichzelf te vergeven, de buurman die een buur verraadt, de jonge onschuld die verbittert tot haat en kwaad, en de waanzinnige die excelleert omdat de toestanden waanzinnig zijn.
Van ’t prachtig rijk van Insulinde …
Er is echter ook veel kritiek geweest op de film De Oost, onder meer vanwege de ‘nazificering’ van het Korps Speciale Troepen (KST). Dit KST, dat onder leiding van de beruchte luitenant Raymond Westerling stond en verantwoordelijk is voor ongebreideld massageweld (lees: het uitkammen en verwoesten van kampongs en het zonder voorafgaand juridisch proces executeren van kampongbewoners), draagt in De Oost uniformen die zo donkergroen zijn dat ze zwart lijken – net als SS-uniformen. Daarbij is luitenant Raymond Westerveld in De Oost voorzien van een snorretje dat volgens de makers van de film een Clark Gable-snorretje is, maar verdacht veel op een Hitler-snorretje lijkt.
Dergelijke beeldelementen lijken me evenmin toevallig als nodig. Wie willekeurige burgers zonder verhoor door het hoofd schiet, is ook zonder Hitler-snorretje een demon. Symbolische insinuaties in de vorm van gezichtsbeharing en klederdracht werken alleen maar afleidend, me dunkt. Het snorretje van Westerling en de uniformkleur van zijn KST zijn overigens niet de enige historische onjuistheden die De Oost rijk is. Zo lijkt het militaire apparaat in Indië goed te werken wanneer hoofdpersoon Johan de Vries daar aankwam; in werkelijkheid was er echter aan zowat alles een tekort.
Ook de rol van de KNIL blijft behoorlijk onderbelicht. Enerzijds lijkt me dat verstandig; de KNIL’ers, vaak Ambonezen en Menadonezen onder leiding van Nederlandse oversten, waren naar verluidt nogal wat ruwer en meedogenlozer dan de veelal onervaren Nederlandse militairen. Anderzijds vormden zij een significant onderdeel van de Nederlandse geweldplegingen in Indië. Zo werden de inlichtingendiensten, gecentraliseerd of niet, vaak bemand door KNIL’ers. De martelscène waarin een gevangengenomen vrijheidsstrijder wordt ‘ondervraagd’ zal dus veeleer door KNIL’ers dan door onervaren Nederlandse rekruten zijn uitgevoerd.
… dat zich daar slingert om den evenaar …
Het bespreken van de cinematografische, narratieve en geschiedkundige kwaliteit van De Oost mag mijns inziens echter niet afleiden van de ene plicht die ons land rest: het maken van excuses.
Aan de kampongbewoner die zonder proces werd gedood; aan diens nabestaanden.
Aan de vrijheidsstrijders die gemarteld of zonder proces gedood zijn; aan hun nabestaanden.
Aan het land dat leed onder de gedeukte Nederlandse trots, onder de hemeltergende Nederlandse grootheidswaan, onder de kwaadaardige schijnheiligheid van hen die gewin najoegen onder de doorzichtige mantel van vrede en welvaart; aan ieder enkel mens.
Aan elke Nederlandse jongen die naar Indië werd gestuurd, die valse beloftes werd gedaan en die bij thuiskomst in de steek gelaten werd; aan elk van hen.
… als een gordel van smaragd.
Maar wie moet die excuses maken? De regering moest de eer van Nederland weer omhoogtrekken uit het vernederende slijk van de Duitse bezetting. Ook het parlement wilde Indië terug; de minister van Overzeese Gebiedsdelen, die zelf structureel werd voorgelogen door de legertop, koos ervoor niet verder te graven. De enkele Kamerleden die wél vragen stelden werden structureel tegengewerkt, en de pers hielp gewillig mee met het verdoezelen van de berichten over oorlogsmisdrijven. De legerleiding dan? Die moesten Indië heroveren met een leger dat aan alles tekort had, met ongeoefende rekruten, met instabiele oud-militairen die geestelijk waren gebroken in de Jappenkampen, vechtend tegen een onzichtbare vijand.
Me dunkt dat zo lang door te gaan is. Daarbij zal de schuldvraag groot genoeg zijn om iedere gegadigde te kunnen bergen. Uiteindelijk, zo meen ik echter, is eenieder schuldig die de terugkeer naar Indië eiste, aanmoedigde, toestond, mogelijk maakte, vergoelijkte, bedacht, ophemelde, rechtvaardigde, uitbuitte, negeerde of verdraaide. Wat het ‘land’, het ‘volk’ ook is, dáár ligt de schuld – in ieders midden.
Mijn schuld is het niet. Ik leef in een wereld met eigen vragen. Mijn schuld is het niet; dat wordt het pas wanneer ik ervoor kies om, al die jaren later, weiger om te zien wat zovelen destijds weigerden te zien. Het boek van dit land is met vreemd bloed bevlekt.