De uitzichtloze woestijn
Het leven van nu voelt alsof ik in de woestijn sta, terwijl ik er nog nooit ben geweest. Het lichtbruine zand snijdt door mijn ziel. Het vergezicht is even uitgestrekt als uitzichtloos. De zon bakt mijn huid roodbruin, alsof ik gebraden afgeleverd dien te worden bij mensen thuis. De hitte is continu, verzengend, drukkend. Hoofdpijn, angst, neerslachtigheid vormen het nagerecht.
Er is een horizon, maar of het een perspectief vormt is me onduidelijk. Fata morgana’s in de vorm van beloftes hebben mijn perspectief vertroebeld, waardoor ik murw ben geworden voor mooie woorden. De woestijn overdag is echter een geheel andere versie dan die van de nacht.
Roofdieren in de nacht
’s Nachts dringen de schepsels zich op die het daglicht niet kunnen verdragen. Als je al dacht dat je overdag op je hoede moest zijn, dan heb je zo’n nacht nog niet bewust meegemaakt. De roofdieren kunnen weliswaar nietig zijn, maar juist daardoor zijn zij venijniger. Zij zijn, in tegenstelling tot mij, bestand tegen de intense kou en kilte die dan overheerst.
De ochtend daarop is voorzien van terugkerende demonen uit het verleden; giftige uitspraken komen terug als dolksteken in mijn gelaat. Geteisterd door deze verschrikkingen word ik pas gedurende de middag wakker. Dan komt er een moment dat ik mijn mantel afgooi, om zo de rol van slachtoffer om te ruilen naar die van overlever. Ik wil opstaan, maar tegen wat? De hitte? De nacht? De roofdieren? De uitzichtloosheid?
Een strijd tegen de demonen van vroeger
De dag vordert en de hitte neemt toe. Weer een dag in dit troosteloze landschap. Een wind steekt op, het zand klieft door mijn huid – alsof mijn tederheid vermorzeld dient te worden. Ik wil niet verharden, maar ik kom tot een kern van tegenstrijdigheid in mij. Iedere dag is daar het moment dat ik hier niet langer wil zijn, maar met meteen daarna het besef dat dan de demonen uit het verleden zouden winnen. Dat kan ik niet toelaten.
Natuurlijk weet ik rationeel gezien dat ik dien te leven voor mijzelf en niet voor een ander. Maar het volledig op mijzelf aangewezen zijn in het midden van enkel hopen lichtbruin zand als leefwereld maakt duidelijk hoe fragiel de ziel is. We stonden al constant onder invloed, maar de jassen zijn uit en we staan naakt tegenover onszelf. Dat voelt alsof ik de duivel recht in de ogen aankijk; de leegte is zo dichtbij dat ik er bijna mee kan zoenen.
Er is hoop, in de zin van dat ik al zoveel overleefd heb. Deze vooralsnog uitzichtloze woestijn kan er ook nog wel bij. Ik tracht oases van rust, reinheid en regelmaat te creëren, alwaar weer perspectief ontstaat en nieuwe plannen worden gesmeed. Het moment dat ik de woestijn over ben gestoken zal weldra komen, maar het is een verdacht lange trip zo als vrijgezel, zonder kinderen, alleen, als kunstenaar, binnen deze neoliberale, materialistische maatschappij. Wees goed voor jezelf en voor een ander.