Het lot
Edelachtbare,
Op de dag dat Wim de Staatsloterij won, vermoordde hij zijn vader. Zo staat het in het politierapport, maar dat klopt niet, want de trekking werd de voorgaande avond pas om tien uur bekendgemaakt en toen had Wim zijn telefoon al uitgeschakeld en op zijn nachtkastje gelegd. Feitelijk gesproken vermoordde Wim zijn vader een dag nádat hij de Staatsloterij had gewonnen, althans, zo had het in het politierapport moeten staan. Eenmaal ter plaatse, trof de politie vader lijkbleek en verstijfd gezeten aan de ontbijttafel aan. Vaders kin was op zijn borst gezakt en de punt van zijn oranje papieren muts wees door het keukenraam grofweg naar een plek tussen Venus en Saturnus. De koffie (met een donderwolkje melk erin) was nog warm en ook de oranjetompouce leek onaangeroerd. Uit het politierapport blijkt verder dat de agenten geen sporen ontdekten die duiden op moord. Toch sloegen de agenten mijn cliënt, die hevig overstuur was, in de boeien. Edelachtbare, het enige wat u mijn cliënt kunt kwalijk nemen, is dat hij zijn vader – die al jaren hartpatiënt was en nota bene lactose-intolerant – een dag-oude, lauwe, tompouce voorschotelde.
Lezen wij verder in het politierapport, dan komen wij bij de zinsnede dat vaders verjaardag op 30 april was. Ook dat klopt niet. Vader was op 28 april jarig, maar vrijwel zijn hele leven vierde hij zijn verjaring op Koninginnedag. Eén keer per jaar was iedereen welkom in het huisje aan de Zonnebloemhof 93. Neefjes, nichtjes, ooms en tantes, oud-collega’s uit zijn beroepsjaren bij de DENRA (Dost En Nijver Reinigen Alles) – die net als vader door het grootkapitaal ‘om zeep’ waren geholpen – , vakbondslieden, kroegmaten en de buren. Zelfs wij, immigranten uit Suriname, waren welkom. Het maakte niet uit dat mijn vader bij de gemeente werkte, dat ik op school hogere cijfers haalde dan Wim en dat ik advocaat wilde worden. In ruil voor vaders gastvrijheid hielpen de aanwezigen met het versieren van zijn huis.
Op een herfstdag in ‘78, toen de DENRA-fabriek haar deuren voor de laatste keer sloot, had vaders voorman hem bij de arm genomen en in zijn oor gefluisterd: “Het is waar wat directeur Dost zegt. Wij zijn een handelsnatie. De V.O.C. zit in onze genen. Laat het produceren maar over aan de Duitsers, Amerikanen en Japanners. Dat kunnen zij veel beter.” Vader had zijn voorman wat meewarig aangekeken. “Vergeet de vakbond,” maande de voorman. “Neem een leninkje en start een handel. Volgende maand open ik mijn winkel in Japanse motorfietsen. Kom je ook?” Vader had beleefd geknikt, maar ging niet naar de feestelijke opening. Het advies van zijn voorman had hem echter niet losgelaten. Gegrepen door diens ondernemerszin, verzamelde vader potentiële compagnons in de kroeg en samen kalkten ze bierviltjes vol. Dit vergaderen deed het gezelschap algauw vier keer per week. Na weer een van vaders avonden in de kroeg en een aangetroffen ontbijttafel waar wel bierviltjes op lagen maar geen boterhammen, had moeder het genoeg gevonden en haar koffers gepakt. Ze ging een paar dagen naar oma. Wim en ik verzamelden de vierkanten bierviltjes en bouwden er een kaartenhuis mee, dat – hoe kan het ook anders – instortte toen moeder de voordeur met een klap voorgoed achter zich dichttrok.
Na het vertrek van zijn vrouw, raapte vader de bierviltjes en de brokken van zijn leven op. Hij kwam tot de conclusie dat het ondernemerschap niets voor hem was. De viltjes verdwenen in een lade en, tot grote droefenis van de kastelein, kwam vader niet langer vergaderen. Vader zette zijn kennis van het produceren van reinigingsmiddelen op papier en stuurde tientallen kopietjes, voorzien van een keurige brief, naar leveranciers, producenten en afnemers in de schoonmaakmiddelenindustrie. Dit initiatief leverde hem een baantje op als verkoper bij een West-Duitse firma die schoonmaakmiddelen verkocht en de Nederlandse markt wilde veroveren. Met het argument dat zijn nieuwe broodheren zijn vaders fiets in de oorlog hadden gestolen, wist vader de Duitsers een voorschot af te troggelen, waarmee hij van zijn voormalige voorman een Japanse motorfiets kocht. Met een koffer vol schoonmaakmiddelen, ondergoed, drie overhemden en een toilettas achterop zijn Japanner, doorkruiste vader het land. Wanneer vader op tournee was, ontfermden mijn ouders zich over Wim. Mijn vader wist via zijn contacten bij de gemeente de instanties op afstand te houden, anders was Wim geheid uit huis geplaatst en ondergebracht bij een christelijk gezin op de Veluwe (een dreigement dat jarenlang uitstekend werkte).
Elk jaar van de jaren ‘80, op de dag vóór Koninginnedag, kwam de Japanner vroeg in de middag tot stilstand. Dan stapte vader van zijn motorfiets af, liep naar binnen en zette de telefoon op schoot. Zijn wijsvinger draaide elk nummer dat in zijn geheugen gegrift stond en een uurtje later liep hij naar de buren. Een klopje op het keukenraam was genoeg om te weten dat we de volgende dag op nummer 93 werden verwacht. ‘Ruim jij even met Ricardo de troep op?,’ vroeg vader steevast elke ochtend na Koninginnedag aan Wim, voordat hij de Japanner weer tot leven trapte en wegreed. Maar mijn ouders verboden mij om Wim te helpen met opruimen. Dus ik ging naar school en meldde Wim ziek bij zijn docent. Dat een gymnasiast als ik Wim ziek meldde voorkwam dat de alarmbellen gingen rinkelen – ik kon toen al mensen overtuigen en bovendien wisten de meeste van Wims docenten dat zijn vader continu op de weg zat.
1989 was het 1672 voor vader. Na een zwoele nazomernacht te hebben doorgebracht bij een van zijn vele minnaressen – vader en moeder waren nooit officieel gescheiden – kwam hij door het ontwijken van een openslaande portier op de verkeerde weghelft en op de motorkap van een auto terecht. Vader werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht en onderging meerdere operaties die nodig waren om het inwendige bloeden te stoppen. Mijn ouders, Wim en ik racete naar het ziekenhuis, waar zich inmiddels een clubje van Bezorgde Vriendinnen had verzameld. Voor de deuren van de IC werd de zeventienjarige Wim door het clubje tegengehouden en gedwongen uit te leggen wier zoon hij was. Algauw kwam de club tot de collectieve conclusie dat vader hen jarenlang had gebruikt voor seks en goedkope overnachtingen. En terwijl vader voor zijn leven vocht, moest Wim aanhoren hoe de club zijn vader wilde castreren met een keukenmes, zijn kloten tot pulp slaan en zijn gehavende lichaam achter een Vespa binden. Daarna moest Wim plechtig beloven dat hij nooit zo’n klootzak als z’n vader zou worden. Wist de club veel dat Wim opgroeide in een leeg huis, zijn klasgenoten hem vreemd vonden, hij nog nooit een meisje had gekust, hij niet wist wat een Vespa was en niet meer naar school ging? Na zes weken mocht vader naar huis om thuis te herstellen. Hij installeerde zich voor de tv en zag de Sovjet-Unie, zijn socialistisch paradijs, in elkaar storten als een kaartenhuis van bierviltjes. Toen ging het rap. De West-Duitse firma verplaatste pijlsnel de productie naar het oosten (vanwege de lage arbeidskosten) en wierp zich op de miljoenen nieuwe consumenten die zich plotseling in een markteconomie bevonden en die massaal westerse producten aanschaften. Het veroveren van de Nederlandse markt was niet langer nodig. Nog vóór Kerstmis 1989 werd vader vriendelijk bedankt en een spoedig herstel toegewenst.
‘Is dit mijn straf?’ brieste vader gedurende de kerstdagen en nog vele weken daarna. ‘Wat heb ik misdaan? Altijd heb ik keurig gewerkt! De handen uit de mouwen gestoken! Waarom word juist ík dan bestraft? Waarom wordt arbeid bestraft? Eerst bij de DENRA en nu weer! Waarom rijden die beurskerels met hun windhandel in snelle auto’s, terwijl ik voor een hongerloontje op een Japannertje het hele land moest doorkruisen? Waarom leven zij in landhuizen en ik uit m’n koffer? Waarom liggen zij in bed met luxe hoeren en ik in de kreukels op de bank? Nou? Vertel me waarom!’ We bleven vader het antwoord schuldig. Wekenlang probeerden mijn ouders vader te troosten en te helpen met het huishouden. Maar naar verloop van tijd gaven ze op: naast hun eigen banen kostte vader teveel energie. Wim trok het thuis niet meer. Mijn vader regelde via de gemeente een appartementje voor Wim in een verre buitenwijk en wij hielpen hem met verhuizen. Toen de verhuiswagen was volgeladen liepen we met z’n allen naar binnen, zodat Wim afscheid van zijn vader kon nemen. ‘Nou, dag pap,’ zei Wim, ‘ik bel je als ik over ben.’ Vader staarde langs hem heen. ‘Ik ga ze pakken,’ fluisterde hij wraakzuchtig. ‘Verslaan met hun eigen wapens.’
Op Koninginnedag 1990 ontdekte ik de betekenis van vaders woorden. In aanloop naar zijn verjaardag had hij al zijn gasten verzocht om zoveel mogelijk troep mee te nemen. ‘Ricardo,’ grinnikte hij toen ik hem vroeg waarom iedereen zoveel prullaria had meegenomen, ‘ik heb het eindelijk begrepen. Ik ben ondernemer geworden. Handelaar. Import – export. V.O.C.-mentaliteit.’ Vader gaf er een dikke knipoog bij. Samen met een paar oud-collega’s had hij voor zijn eigen én voor onze voordeur een grote marktkraam opgetuigd. De hele dag verkocht hij troep aan voorbijgangers, zoals hij zijn West-Duitse schoonmaakmiddelen aan de man had gebracht. Hij groette iedereen, benaderde mensen persoonlijk, gaf demonstraties, verleidde zijn publiek met tijdelijke aanbiedingen en lulde zich een slag in de rondte. Aan het einde van de middag sprak hij trots: “Die windhandel op de beurs is voor types zoals jij – advocaten, notarissen, de geleerden – maar hier, voor mijn voordeur, passeren mijn mensen. Dit is míjn volk. Geef je ogen maar de kost.” Dat deed ik. En wat ik zag was onvoorstelbaar: uit de drommen voorbijgangers staken continu handen in de lucht die naar vader zwaaiden. Mensen schoten op vader af om een praatje te maken en namen voor een gulden een prul mee. ‘Da’s Sjon, oud-DENRA,’ wees vader een forsgebouwde man aan. ‘En dat daar is Margreet, zij werkte in de kantine. Ook oud-DENRA. En daar loopt Peter met z’n gezin, die deed een stukje terreinbeveiliging bij DENRA. Frank – toeleverancier. An – schoonmaak.’ Zo ging vader de hele dag door, totdat hij iedereen had gesproken, geknuffeld en iets aangesmeerd. Vlak voor sluitingstijd bracht vader zijn vrijmarktcenten naar het tabakswinkeltje om de hoek om er sloffen sigaretten en staatsloten van te kopen. Die deelde hij grif uit aan zijn gasten, zodat iedereen tevreden was en niemand zijn inkomsten zou verlinken bij de Sociale Dienst. Mijn vader rookte niet, accepteerde een staatslot en kneep namens de gemeente een oogje toe. Met zijn staatsloten in zijn knuist zei vader: ‘Ricardo, jongen, wanneer ik de hoofdprijs win ben ik miljonair. Ik betaal je studie, uit dank voor wat jij en jouw ouders voor Wim en mij hebben betekend. Waar is Wim eigenlijk?’
Edelachtbare, Wim was niet naar de vrijmarkt gekomen. Mijn cliënt zat op die bewuste Koninginnedag thuis. Hij had geleerd alleen te zijn en was gewend geraakt aan de leegte. Zijn klasgenoten misten hem niet, een vriendin had hij niet, bovendien was hij bijna achttien dus de leerplichtambtenaar kon hem niets meer maken. Mijn ouders stopten Wim wat leefgeld toe, totdat hij een uitkering kon aanvragen. Ik deed mijn eindexamen, ging rechten studeren en verhuisde naar een kamer in een andere stad. Wim bleef alleen in z’n flatje achter. Soms had hij een tijdje een baan, maar lang volhouden deed hij dat niet. ‘Ik heb medelijden met je,’ zei hij een keertje tegen mij toen ik hem bezocht. ‘O, waarom?,’ vroeg ik. ‘Omdat je naïef bent. Omdat je gelooft dat je hele leven werken je voorspoed en geluk gaat brengen. Maar je wordt net als mijn vader. Je wordt afgeserveerd. Uitgemolken en uitgekotst. En uit een combinatie van verveling en gekrenkte trots neuk je alles wat op je pad komt en straf je de volgende generatie onschuldigen.’ Ik werd kwaad, noemde hem een loser en ondankbaar voor alle hulp die hij van mij en van mijn ouders had ontvangen. We kregen ruzie en ik stormde weg. Het leven als rechtenstudent ging door. Ik kwam steeds minder bij mijn ouders thuis en zag vader alleen nog tijdens Koninginnedag. ‘Ricardo,’ vroeg hij telkens weer, ‘waar is Wim? Ik heb de hele dag troep verkocht en een staatslot voor hem gehaald.’
‘Volgens mij moet hij vandaag werken,’ loog ik.
‘Jij bent al afgestudeerd hè?’ Ik knikte.
‘Dan heeft jouw opleiding betalen geen zin meer. Wanneer ik miljonair ben, koop ik voor Wim alles wat hij wil hebben en gaan we samen in een landhuis wonen. Hoeft hij nooit meer te werken.’
Zo ging het elk jaar, tot Willem-Alexander het stokje overnam van zijn moeder en Koninginnedag veranderde in Koningsdag. In de namiddag van de laatste Koninginnedag zei vader tegen mij: “Ricardo, het is afgelopen met mijn ondernemerschap. Mijn hart wordt te zwak voor deze heisa. Voortaan vieren we mijn verjaardag samen met die van koning Willem-Alexander op 27 april, maar ik verkoop geen troep meer.” Zo gemakkelijk kwam vader echter niet van zijn koopgraag volk en van zijn traditie af. Alle neven, nichten, ooms, tantes, oud-collega’s – die nog in leven waren – vrienden en buren bleven jaarlijks samenkomen op de Zonnebloemhof 93. En we bleven onze troep uitstallen op de planken van de marktkraam. Vader volgde het gebeuren vanuit een tuinstoel voor de voordeur of (bij slecht weer) vanachter de ontbijttafel. Vader vertrouwde alleen mij met de vrijmarktcenten en daarom werd ik – zijn advocaat – er in de namiddag op uitgestuurd om sloffen sigaretten en staatsloten voor het gezelschap te kopen.
Edelachtbare, net als vorig jaar was er ook dit jaar geen vrijmarkt. Voor de voordeur van vaders huis stonden geen drommen mensen die hem een hand wilden geven, er stond geen marktkraam en ook alle gasten waren weggebleven. Mijn ouders hielden vanaf een afstandje een oogje in het zeil en hadden aan mij gevraagd om met Koningsdag een bezoekje aan vader te brengen. Uit gewoonte liep ik achterom via de keuken naar binnen. Aan de ontbijttafel zat vader met een sigaret tussen zijn vingers over de krant gebogen. Hij merkte mijn aanwezigheid pas op toen ik mijn keel schraapte. ‘O, hallo, Ricardo,’ zei hij. ‘Wat leuk dat je langskomt. Kun jij geloven dat het vandaag Koningsdag is? Ik lees het hier in de krant, maar dat kan niet kloppen. Het is hier elke dag stil. Maar zo stil als het nu is, is het nooit op mijn verjaardag.’ Ik knikte en zei: uh, tsja. Covid hè? Wat doe je eraan? Vader negeerde mijn vraag en diepe denkrimpels verschenen op zijn voorhoofd. ‘Ricardo? Waar zijn de gasten? Waar zijn de slingers en de versieringen? Ik mis m’n neefjes, nichtjes en m’n vrienden van de DENRA. Het is potdomme bijkans al na twaalven! Nou dan moeten ze toch komen.’ Die middag bleef ik bij vader, hielp hem met zijn avondmaal en stopte hem in. Voordat ik wegging riep hij nog: “Ricardo! Loop jij nog even snel naar De Vree om voor iedereen sigaretten en staatsloten te halen? En vergeet het lot voor Wim niet.” Ik riep terug dat ik dat zou doen en trok de voordeur achter me in het slot. Helaas bleek de accu van mijn auto kapot waardoor ik niet naar huis kon rijden en noodgedwongen bij mijn ouders moest logeren.
De volgende ochtend, de bewuste 28 april jl., stond ik rond een uur of tien voor de voordeur te wachten op de automonteur met een nieuwe accu, toen mijn moeder naar me toe kwam. ‘Volgens mij heb ik zojuist Wim gezien,’ zei ze verschrikt. ‘Ik was in de tuin bezig toen ik het tuinhek van hiernaast hoorde open en dichtslaan en toen ik tussen de struiken doorkeek zag ik volgens mij Wim door de tuin lopen.’ Ik snelde door het huis en door de tuin van mijn ouders naar het steegje en sloeg vaders tuinhek open. Daar, naast vader aan de ontbijttafel, stond inderdaad Wim. Hij had vader een oranje papieren puntmuts op het hoofd gezet en het elastiek onder vaders kin bevestigd. Ik liep naar voren, opende de keukendeur en keek mijn beste jeugdvriend in de ogen. ‘Ha Wim,’ probeerde ik vertwijfeld, ‘wat leuk je weer te zien.’ Mijn cliënt grijnsde en zei: “Als we daar Ricardo niet hebben. Dat viel te verwachten, je was immers altijd al vaders favoriet.” Voordat ik kon reageren haalde mijn cliënt een gekleurd briefje uit zijn jaszak en legde dat onder vaders neus. ‘Weet je wat dat is?,’ vroeg hij aan vader. Vader kneep zijn ogen tot spleetjes en antwoordde: “Een staatslot.” ‘INDERDAAD EEN STAATSLOT!’ brulde Wim recht in vaders gezicht. ‘En niet zomaar een staatslot, het wínnende staatslot!’ Vader keek de kwade man niet-begrijpend aan. ‘Waarom bent u zo boos op mij?’ vroeg hij. ‘En wie bent u eigenlijk?’
‘Ik ben het! Wim! Je zoon godverdomme! En ik heb de staatsloterij gewonnen!
‘Wim, alsjeblieft, zou je niet…’ probeerde ik.
‘Houd je bek, Ricardo,’ beet mijn cliënt mij toe.
‘Wim?’ mompelde vader. ‘Heeft mijn Wim de staatsloterij gewonnen?’
‘JAAAA!’ brulde Wim weer. ‘Ja ík. Ik heb helemaal van mijn eigen uitkering het winnende staatslot gekocht, zodat jij ‘m niet kon krijgen! Ik heb gedaan wat jou nooit is gelukt! Ik heb het systeem verslagen, niet jij. Nu ben ík miljonair in plaats van jij. Nu hoef ik nooit meer te werken, ben ik kapitalist en ga ik anderen uitzuigen. Nu is mijn tijd aangebroken. Ik koop een landhuis voor mij en voor alle luxe hoeren van de wereld en ga ze palen tot m’n kloten blauw kleuren. En terwijl ik geniet van het leven, zul jij eenzaam en alleen sterven. Dat is jouw straf voor mijn klote jeugd. Dat is jouw straf voor mijn eenzaamheid.’ Vaders ogen en de mijne troffen elkaar. Ik zag zijn ogen een beetje nat worden en glinsteren. Zijn mondhoek krulde en met zijn hoofd knikte hij mij lichtjes toe, alsof hij wilde zeggen: dankjewel Ricardo. Nu kan Wim op eigen benen staan. Het is goed zo. Een seconde later zag ik het licht in zijn ogen breken en viel zijn kin op zijn borst.
‘Hij is dood, Wim’ zei ik zachtjes tegen mijn cliënt. De grijns verdween van mijn cliënt z’n gezicht en toen begon hij te schreeuwen dat hij zijn vader had vermoord. Mijn moeder heeft vervolgens het alarmnummer gebeld.
Nu weet u alles Edelachtbare en zult u het met mij eens zijn dat mijn cliënt in shock was en dat hij zijn vader niet om het leven heeft gebracht. Van een misdaad is dus absoluut geen sprake. Bij het vaststellen van een eventuele strafmaat voor het openlijke geweld dat mijn cliënt heeft gepleegd jegens politie en ambulancepersoneel, vraag ik u om rekening te houden met het feit dat mijn cliënt zijn staatslot in de consternatie is kwijtgeraakt en tot op heden niet heeft gevonden.
In deze themamaand over straf laten de verschillende experts van Kaf hun licht schijnen over dit bijzondere fenomeen. Waarom straffen we, wat is het effect, en hoe werkt het eigenlijk?