Het sperenbos
Mijn geest is als een naaldbos, waar de grond ligt bezaaid met dennennaalden die in mijn blote voeten prikken. Het donkergroen van de naaldbomen zorgt voor een haast ondoordringbare flora. Ook al is mijn ziel dichtbegroeid, ik weet inmiddels de weg. Het licht dat toch door weet te dringen geeft een groene gloed af, in mijn surrealistische wereld is veel mogelijk. Ik heb het idee dat de psychose van zes jaar geleden dit surrealisme mogelijk heeft gemaakt. Binnen dat bos wordt de leefomgeving een grote waas, waarin ik kan verdwijnen. Eclipseren in mijzelf is zowel een genot als een kwelling, dan wel een uitdaging en vlucht ineen.
Her en der staan speren. Ooit waren dat sparren, dennen en ceders met een toekomst, maar ik heb ze vernield. Niet eens bewust, maar uit automatisme. Met een houtschaaf heb ik die bomen kaalgeschoren, door ze bij de stam te pakken en de schaaf naar beneden te duwen. Rats, rats, rats. Zo zijn zij ontdaan van iedere vorm van identiteit, kaler dan kaal. Het leven is eruit geramd, ik heb ze de dood ingedrukt. Ik heb daar spijt van, maar zolang ik in het sperenbos vertoef ontbreekt het mij aan tijd om er stil bij te staan.
Slagveld
Er is nog genoeg over van het bos, ondanks het slagveld om mij heen. Het is niet zo dat ik toekomstplannen heb met het hout, dit bos is geplant voor de vernietiging. Of is dit mij ingeplant? Pijn is immers in wat voor vorm dan ook herkenbaar, dus een heel bos van naaldbomen is ideaal om in op te gaan.
De ochtenden zijn het zwaarst. Al die opdoemende speren, terwijl zij slechts weerloos hun noodlot afwachten. Als dode zielen staren ze me aan. Toch heb ik mij ermee omringd, met die eens zo krachtige bomen. Er is een stem in mij die mij dwingt om weer een boom te vellen. Rats, rats, rats. Het komt voor dat een naaldboom tracht te fluisteren te stoppen met dit proces, alles gaat naar de gallemiezen. En dat alleen maar omdat ik zo’n verwoede verslaving met die speren heb. Daardoor komt het voor dat ik een speer afbreek en mijn eigen hersenen ermee insla. Het helpt helaas geen zak.
Goudmijn
Het schijnt zo te zijn dat er een goudmijn in dit bos is te vinden. Ik heb meermaals ondergrondse gangen aangetroffen, maar ik durfde niet verder te gaan dan tot waar het licht van buiten kwam. Hoe ver gaat de mijn? Hoe diep is-ie? Schuilen mijn raadselachtige vijanden daar? Volgens mij is het gangenstelsel met alle vertakkingen bizar groot. Onuitputtelijk haast. Word ik hierna verblind door de smacht naar roem, geld, status? De stap in het volledige donker ontneemt mij de adem. Het duister lonkt. Ik voel me uitgedaagd om verder te gaan, ook door de bomenzaadjes die ik er tegengekomen ben. Zijn dit de spreekwoordelijke broodkruimels van Hans en Grietje? Word ik naar binnen gelokt?
Als ik terugkijk concludeer ik weleens dat ik donders goed weet dat er niet alleen een goudmijn zit in mij, maar ook dat het werkt om die te delven. Ik ben er allang binnen geweest. De onzekerheid van vroeger is reeds vergane glorie, dus het zal bescheidenheid zijn dat ik het niet wil weten. Ik tracht vandaag de dag vooral de balans te vinden tussen trots, attitude, kunde, kennis en respect voor een ander.
Loofbos
Je zou zeggen: zoek dan een loofbos op, ga water drinken uit de rivier, maar ga in ieder geval uit dat venijnige bos. Ik moet zeggen dat ik met regelmaat buiten het bos heb gewandeld. Het onbekende terrein is vele malen groter, grilliger en uitdagender dan dat ene bos waarvan ik bijna iedere naald weet aan te wijzen. Raar genoeg zoek ik dat bos met speren iedere keer weer op. “Ga direct naar de gevangenis, ga niet langs start.” Een ander vindt dat wellicht grappig. Dat snap ik.
Vroeger was het zelfs zo dat ik zat te wachten op dat iemand langskwam bij de gevangenis om me eruit te trekken. Dat is gelukkig veranderd. Ik ben van niemand afhankelijk voor mijn eigen geluk. Maar ik zou zo graag dat bos van speren voorgoed achter me laten. Misschien moet ik fluwelen dekentjes scoren en die over de speren heen werpen. Dat zou een eerste stap zijn. Dan kan ik mij niet meer zo eenvoudig bezeren, dus ik zal minder tijd kwijt zijn aan wondverzorging. Daardoor zou ik tijd over houden om de goudmijn te onderzoeken. Want wie weet: als ik de vijanden in mijzelf omarm, wat voor moois ik overhoud. Ik vermoed dat als ik mijn sperenbos omhels, de pijn gaat afnemen. Ik ben het immers alleen maar zelf.