Het uilskuiken van Minerva

Er klinkt een stem in de duisternis. Hij roept haar, smeekt haar wakker te worden. ‘Minerva, word wakker, mijn duifje, mijn liefje,’ fluistert hij in haar oren. ‘Draai je niet om. Het is tijd om op te staan.’ Zijn woorden strelen haar trommelvliezen. De man strijkt een lucifer af. Achter haar gesloten oogleden, ziet ze het vlammetje dansen. Ze knijpt haar ogen dicht: zoveel licht heeft ze in tijden niet gezien. Een geurspoor, afkomstig van het altaar, kietelt haar reukorgaan. De man brengt geurige offers van lavendel en kruiden waarmee hij leven in haar longen blaast.
Al die jaren had zij rustig geslapen. In haar slaap beleefde zij verleden, heden en toekomst. Haar vroegste herinnering is aan haar vader, aan wiens brein zij ontsproot. Zij was erbij, toen de mensen wegen aanlegden, theaters bouwden en de vruchtbare aarde bewerkten. Zij huisde in boerderijen, dorpen en steden. In alle uithoeken van de beschaving dankte men haar en bracht men haar geschenken. Dat was haar verleden. Met de brandstichting in haar laatste tempel, werd zij uit het straatbeeld verwijderd. Als het laatste sliertje rook dat opstijgt van een gedoofde kaars verdween zij uit de herinnering van mensen. Toen trad de duisternis in.
Toch bleef zij in haar dromen de mensen volgen. Zij zag beschavingen opkomen, bloeien als bloemen en verwelken. Mensen op snelle paarden en kamelen reden van oost naar west. Grote houten schepen, hun ruimen gevuld met goud, specerijen en geketende mensen, bevoeren de wereldzeeën. Nieuwe wegen werden aangelegd. Bruggen, havens, huizen, tempels en theaters werden opgetrokken. Vurige paddenstoelen in de lucht bliezen alles als kaartenhuizen omver. Raketten schoten langs de hemel. Er liepen mensen op de maan. Ze zag op alle continenten rijkdom, liefde, voorspoed en geluk hand in hand gaan met uitbuiting, honger, onderdrukking en lijden. Zij keek toe, zag alles en – in al haar wijsheid – oordeelde zij nergens over.
Nu wrijft ze de slaap uit haar ogen en voor het eerst in vijftienhonderd jaar kijkt ze omlaag. Ze ziet de man, die haar offers brengt, achter een spreekgestoelte staan. Ze luistert en hoort de woorden die hij tot zijn volgelingen richt. Hij praat over een renaissance van de beste beschaving die de wereld ooit heeft gekend. Hij vertelt hoe zijn schepen weer over de wereldzeeën gaan varen. Hij houdt zijn publiek voor dat hun cultuur beter, mooier en verfijnder is dan die van andere mensen. Hij oordeelt en veroordeelt: hij reduceert journalisten, universiteitsbesturen en al háár volgelingen tot kliekjes en vijanden van het volk.
Minerva schudt haar hoofd en sluit haar ogen. Had de man haar droom gedroomd, dan zou hij beter weten. In haar duisternis heeft ze het gepiep van zulke kuikens al talloze keren gehoord.
???
Hahaha ja, en bij klaver/jetten/marijnissen is het een duistere wolf bij volle maan.