Houvast in het ongrijpbare – Tolstoj lezen met Freud
Dit is het tweede deel van een drieluik over ‘Opstanding’ van Leo Tolstoj, een boek dat draait om het offer van de goede Katjuscha Maslowa.
Een theorie
Er was eens een jongen die geboren werd in Příbor en opgroeide in Wenen. Daar werd hij niet alleen groter, maar ook psycholoog, en vooral moedig. Deze Sigmund Freud was namelijk niet bang om een nieuw begrip van de mens te ontwikkelen dat ernstig jeukte aan de huid van het Verlichtingsdenken. Freuds psychoanalytische axioma klinkt als volgt: anders dan de in de grond redelijke mensen waarvoor wij onszelf graag houden, zijn wij wezens die worden bestierd door een soort op lust gerichte machinerie.
Freud meent dat het psychische (of ziels-) leven functioneert als een ‘apparaat’. Dat apparaat ontvangt allerlei prikkels van buiten, en reageert daarop eenvoudigweg volgens zijn programmering. Die programmering is echter, anders dan misschien verwacht wordt, niet alleen gericht op zelfbehoud; het verkrijgen van lust is namelijk belangrijker. In deftiger termen heet dat ‘het primaat van de lust’: wat een mens doet, doet hij tenminste altijd ook om er lust aan te beleven. Wij zijn, kort gezegd, lustwezens.
Dan is het nu tijd voor een probleem.
Een fictie
Er was eens een Russische moeder die stierf. Twee welgestelde dames, die ver buiten de stad woonden, namen haar jonge dochter in huis en noemden haar Katjuscha. Het meisje groeide bij hen op, en was er gelukkig. In de zomer van Katjuscha’s achttiende levensjaar kwam er een gast bij de dames logeren: hun neef Demetrius, een jonge vorst die studeerde. Demetrius was vrolijk, vol van idealen, en prettig gezelschap. Bovendien werd hij verliefd op Katjuscha, en zij op hem. Verder dan een onvoorziene kus kwam het echter niet. Toen de zomer zich van haar jas ontdeed en Demetrius terugkeerde naar Moskou, was er in wezen niets gebeurd.
Maar twee jaar later, terwijl hij op weg is naar het front, keert Demetrius terug. Intussen is hij onverschillig en onsympathiek geworden. Zodra hij merkt dat Katjuscha nog altijd bij zijn tantes woont, denkt hij maar aan een ding: haar verleiden. En dat lukt hem.
De volgende morgen stopt hij Katjuscha wat geld toe om daarmee zijn verantwoordelijkheid af te kopen. Daarna vertrekt hij, en hij komt niet meer terug. Hij weet niet dat Katjuscha zwanger is, de schande draagt, uit huis wordt gezet, haar kind verliest, op straat belandt, wordt aangerand door werkgevers, en tenslotte in een zogeheten Moskous ‘huis van plezier’ terechtkomt. Terwijl ze machteloos wordt meegezogen naar de bodem van het maatschappelijke moeras, zit de rijke Demetrius hoog en droog. Hij leeft zijn rijke leventje alsof het de normaalste zaak is, alsof hij in recht leeft in plaats van in schuld.
Het restant van ‘Opstanding‘ klinkt, kort gezegd, zo: Katjuscha wordt beschuldigd van een moord en daarvoor ten onrechte veroordeeld door een jury waarvan Demetrius lid is. Wanneer hij haar ziet, gaat er een schuldgevoel aan hem knagen. Het doet hem besluiten zijn lot aan het hare te verbinden en al zijn middelen in te zetten voor haar vrijlating. Hij zal Katjuscha niet alleen volgen naar Siberië wanneer dat nodig is, hij zal ook met haar trouwen, en zo haar eer herstellen.
Een ongrijpbaarheid
Katjuscha denkt daar echter anders over. Hoewel het haar danig zou helpen, wil ze onder geen beding van een huwelijk weten. Demetrius herhaalt zijn verzoek, meermaals zelfs, maar Katjuscha blijft weigeren.
Haar voortdurende weigeren vertoont twee bijzondere wendingen. Ten eerste omdat haar alleszins begrijpelijke boosheid, waarom ze Demetrius’ verzoek in eerste instantie afwijst, met een onbegrijpelijke snelheid afneemt. Ze schreeuwt amper, ze valt hem niet aan, ze slingert hem geen serie verwensingen toe; ze lijkt eerder murw en berustend boven de dingen te staan. Terwijl de tijd vordert, voelt Katjuscha er steeds meer voor om Demetrius’ verzoek aan te nemen. Maar dan treedt de volgende bijzondere wending in. Ze blijft namelijk weigeren, haar veranderde gevoel ten spijt. Zelfs haar vrijspraak mag niet baten; ze wil alsnog met haar medegevangenen naar Siberië reizen.
De vraag daarnaar
Maar waarom toch? Tolstojs verhaal geeft dit als antwoord: ze doet het om Demetrius te ontslaan van de plicht die hij zichzelf oplegt. Schijnbaar zonder reden, en uit louter goedheid, offert het slachtoffer zich verder op ten gunste van de dader.
Wellicht is dat voor deze of gene te begrijpen. Maar hoe kan de Freudiaanse psychoanalyse antwoorden op een geval dat zo tegen haar leerstelling lijkt in te gaan? – waarin een mens (een lustwezen, nota bene!) zich zo standvastig de lust ontzegt?
De structuur daarvan
Als volgt: door te beginnen bij het axioma dat de mens een lustwezen is. We proberen dus begrip te krijgen door het primaat van de lust voorop te stellen. Een mogelijkheid daartoe ligt in het Lacaniaanse concept plus-de-jouir, waarmee Lacan verwijst naar het bijzondere soort lust die men vindt in het (schijnbare) opgeven van lust. In het kleine werkt dat zo: je vindt dat je vandaag teveel hebt gegeten, dus je eet niet van de taart die je wordt aangeboden. De lust die je haalt uit de lekkere smaak van de taart wordt dan ‘afgeslagen’, maar bij dat afslaan zelf is ook lust te halen. In het groot(st) offert iemand zich op voor een ander, een zaak of een ideaal. Dat mens haalt dan geen lust uit de pijn of het lijden dat op haar zelfopoffering kan volgen, maar uit het renonceren zelf.
Biedt dat een antwoord op de vraag naar Katjuscha’s ongrijpbare weigering? Wellicht; niet als volledige ontcijfering, maar wel als verklaring ervan. Iets dat onbegrepen blijft, kan namelijk wel in haar structuur gekend zijn. De psychoanalyse legt precies die structuur bloot waarnaar Katjuscha’s ongrijpbaarheid zich voegt: de gerichtheid op lust.
Misschien lijkt het onvoorstelbaar of onvolledig om elk menselijk handelen te begrijpen als een zoeken naar lust. Maar kijk dan nog eens naar de weigering van Katjuscha; naar verhalen over zelfopoffering door verzetsstrijders, leiders, of de man die naar Auschwitz wilde. Kunnen die gevallen worden begrepen vanuit alleen een ‘redelijke’ drang naar zelfbehoud?
Volgens mij niet.