Ligt het aan mij of aan de maatschappij?

Enkele weken geleden had plastisch chirurg Jeff Hoeyberghs het in een lezing aan de Gentse universiteit over Me Too. Hij was er uitgenodigd door het KVHV, het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond. Hoeyberghs declameerde er onder andere dat ‘vrouwen wel de privileges van de mannelijke bescherming en het mannelijke geld willen, maar dat ze wel hun benen niet meer willen opendoen.’ Het Politiek Filosofisch Konvent (PFK) van de Ugent schorste daarop het KVHV voor twee maanden. Onmiddellijk ontstond er een discussie over de vrijheid van meningsuiting, zo haalde columniste Mia Doornaert aan dat het vrije debat niet mag lijden onder ‘de tirannie van de politieke correctheid’.
Maar dit voorval belicht ook iets heel anders, iets dat niet aan bod komt doordat we meteen vervallen in een discussie over politieke correctheid. Namelijk, het meest tragische aspect van Hoeyberghs lezing is dat hij door de verantwoordelijkheid te verleggen naar het maatschappelijke fenomeen van de vrouwenemancipatie, hij zijn eigen verantwoordelijkheid niet in vraag hoeft te stellen. Misschien deden zijn vorige partners ‘hun benen niet meer open’ om meer persoonlijke redenen. Misschien maakte hij zelf een verkeerde partnerkeuze. Als hij zich hiervan bewust zou worden, zou hij er ook wat kunnen aan veranderen. Het is makkelijk om de schuld af te schuiven op het maatschappelijke.
Met deze gedachte in mijn achterhoofd ben ik kritischer geworden op maatschappelijke analyses. Ook de goedbedoelde, die individualisme aanklagen en voor verbinding ijveren. Bijvoorbeeld betreffende de verslaafde die, éénmaal verlaten door de partner, klaagt over die kille, liefdeloze individualistische maatschappij. Zou die niet meer gebaat zijn met het inzicht dat die zelf iets aan het probleem kan doen? Is het alleen maar de schuld van de individualistische samenleving als iemand er niet goed in slaagt vrienden te maken? Of kan die persoon bijvoorbeeld nog werken aan zijn sociale vaardigheden? Ongetwijfeld bevatten al die maatschappelijke analyses een kern van waarheid, maar ze kunnen ook een excuus vormen om je problemen niet aan te pakken.
Ik besef dat het een delicaat evenwicht is en wil niemand ten onrechte beschuldigen, maar het is jammer als er kansen blijven liggen doordat iemand de verantwoordelijkheid voor zijn situatie liever bij de maatschappij legt. Daarom wil ik in dit artikel een aantal van die populaire maatschappijkritieken bespreken die we, bewust of onbewust, gebruiken om onze eigen tekortkomingen toe te schrijven aan de maatschappij. Met andere woorden: ‘Ligt het aan mij of aan de maatschappij?’
1. De ‘ikkigheid’
Psychiater Dirk De Wachter klaagt in zijn boeken en lezingen de ‘ikkigheid’ aan in onze maatschappij. Het streven naar autonomie en succes is belangrijk geworden en daarbij zijn we de verbinding uit het oog verloren. Sociale interactie maakt ons nochtans gelukkiger, stelt De Wachter. Hij vindt het ook belangrijk om kleine dromen te koesteren die niet zo populair zijn in onze consumptiemaatschappij. Geen exclusieve reizen, maar een boek lezen in onze tuin.
In haar essay betreurt journaliste Eva Berghmans dat De Wachter het individualisme als grote schuldige van de existentiële crisis van onze tijd ziet. Zij wil niet minder ik, maar een beter en complexer ik, dat zich kan ontwikkelen zonder de richtlijnen van anderen:
‘Het is niet omdat De Wachter graag in zijn tuin zit, dat een ander er niet meer baat bij heeft om op wereldreis te vertrekken. Soms is het gras wel groener aan de overkant. Soms is anders wel beter. Dat je die gedachte zou moeten onderdrukken, is een aanfluiting van het individu. De analyse die De Wachter van ons collectieve onbehagen maakt, houdt steek. Alleen: het houvast dat hij biedt, in heuse aanbevelingen over hoe het goede leven te leiden, is naast de kwestie. Je kunt een ander niet voorschrijven hoe hij of zij zijn leven moet leiden.‘
Bovendien ken ik wel mensen die graag verre reizen maken én vriendschappen onderhouden als ze terug in het land zijn. De Wachter lijkt het wat karikaturaal voor te stellen, alsof die reizen ons eenzaam maken. Berghmans betwijfelt in haar essay dat mensen pakweg honderd jaar geleden minder eenzaam waren:
‘En het zal wel, dat er een gat in ons leven geslagen is toen het geloof wegviel. Maar zijn we eenzaam geworden omdat die gemeenschap en haar voorschriften wegvielen? Want laten we wel wezen: het moet ook binnen die gemeenschap best eenzaam geweest zijn voor velen, met die preken over de nietigheid en zondigheid van de mens, hoe we niet meer zijn dan stof en as, en in het beste geval zoveel goeds kunnen doen dat we na onze dood een lekker, zij het lichtjes saai leven hebben. En je zult binnen al die rigiditeit maar het buitenbeentje geweest zijn – homo of heks, of te gretig en geil voor al die geboden, te hebzuchtig of te ambitieus, of te lui.’
Een door de maatschappij opgelegd leven in gemeenschap, met daarbij horende regels, zal voor velen verstikkend zijn geweest. Een andere groep vond het vroeger makkelijker om contact te hebben. Dat zie ik soms ook in mijn klassen – ik werk met nieuwkomers in België -, sommigen voelen zich hier eenzaam omdat er in de bus nauwelijks met elkaar gepraat wordt, of omdat je hier eerst een afspraak moet maken voor je bij vrienden op bezoek gaat. Dat is niet zo in andere culturen, bovendien heeft men vaak aan neven en nichten al genoeg contacten, vrienden maken is minder noodzakelijk. Voor nieuwkomers is het soms een aanpassing, maar is onze vorm van vriendschap daarom slechter? Ze vraagt misschien meer voluntarisme. Nieuwe contacten leggen naast een drukke loopbaan of na een lange relatie, vergt een inspanning. Buitenkomen en naar het buurtfeest gaan, niet al te kieskeurig of wantrouwig zijn als je iemand leert kennen, zelf een beetje aangenaam zijn in de omgang, het helpt, maar kost energie. Het voordeel is dat we elkaar ook vrijer laten en dat er minder sociale controle is. Vroeger was er misschien meer ‘automatisch’ contact in de buurtwinkels, maar hoe diepgaand kon je echt met mensen praten? Bleef het gesprek niet oppervlakkiger omdat er meer taboe’s waren? Ik geloof niet dat het productief is om te zitten jammeren over het maatschappelijk kwaad, maar dat je in elke samenleving op zoek moet naar duurzame contacten.
2. De teloorgang van de duurzame liefde
De Franse successchrijver Michel Houellebecq schrijft vaak over personages die moeite hebben om duurzame relaties te ontwikkelen. Zijn laatste personage, Florent-Claude uit Serotonine, deed me ergens aan Hoeyberghs denken, maar dan in een mildere, grappigere vorm. Florent Claude doet in het boek het verhaal van zijn verloren liefdes: bij zijn grote liefde Camille verknoeide hij het door een scheve schaats te rijden, zijn tweede geliefde was een derderangsactrice wiens enige positieve recensie een masturbatiescène betrof. Die vrouw is treurig verouderd en Florent-Claude zelf houdt zich enkel overeind met antidepressiva. Zijn arts vertelt hem dat de dosis niet meer voldoende is en dat hij langzaam sterft van verdriet. Op de laatste pagina van ‘Serotonine’ is Florent-Claude wel erg duidelijk over de boodschap van het boek, die we ook kennen uit vorige romans van Houellebecq:
‘Ik had een vrouw gelukkig kunnen maken. Twee eigenlijk, ik heb gezegd dewelke. Alles was zeer duidelijk van in het begin; maar we hebben er geen rekening mee gehouden. Hebben we toegegeven aan de illusies van de individuele vrijheid, van het open leven, van de oneindige mogelijkheden? Dat kan zijn, die ideeën pasten in de tijdsgeest. We hebben ze niet geformaliseerd. We hebben ons er slechts aan geconformeerd, ons erdoor laten vernietigen, en er daarna heel lang onder geleden.’*
Het hoofdpersonage vertelt hier dat zijn levensweg geen persoonlijke keuze was, maar dat hij zich geconformeerd heeft aan de tijdsgeest, aan de maatschappij. Verschillende recensenten ergeren zich aan de inertie van het hoofdpersonage, het determinisme verdeelt de recensenten. Hebben we dan geen eigen wil of doorzettingsvermogen? Of functioneert Houellebecq juist als klokkenluider die ons terug zet op de weg van de ware liefde, waar we als individu actief voor moeten strijden? Ook voor mij blijft dit een moeilijk punt: worden de personages in Houellebecqs romans gedreven en vernietigd door een kille samenleving, of moeten ze naar de psychotherapeut omdat ze een aantal idée fixes hebben? Dan denk ik aan het moment waarop Florent-Claude zijn jeugdliefde terugziet en meteen een hekel heeft aan haar vijfjarig zoontje, zelfs overweegt om het kind neer te knallen. In mijn omgeving ken ik veel mensen die helemaal niet zo zelfzuchtig zijn en openstaan voor pluskinderen. Heeft Florent-Claude zijn eenzaamheid niet een beetje aan zichzelf te danken in plaats van aan de maatschappij?
3. Besparingspolitiek en slecht onderwijs als enige verantwoordelijke voor armoede
Ook in het werk van een andere Franse successchrijver, Édouard Louis, speelt de invloed van de maatschappij een belangrijke rol. Het gaat dan niet over de liefde, maar over de toenemende armoede van de arbeidersklasse in Frankrijk. Zijn boeken zijn autobiografische romans. In zijn eerste boek ‘Weg met Eddy Bellegueule’ uit 2014, beschrijft Édouard Louis in korte anekdotes het harde milieu waar hij opgroeit als verfijnde jongen, die wordt gepest om zijn ‘vrouwelijkheid’. Zijn vader is een zwaar drinker en zijn moeder veroordeelt haar zoon om zijn verwijfde trekken. In het hoofdstuk ‘Portret van mijn moeder’, vertelt de moeder hoe ze jaren beschaamd was om als huisvrouw door het leven te gaan. Haar man vond het echter vernederend om niet de enige kostwinner te zijn. Toen hij een arbeidsongeluk had en zij bijsprong als bejaardenhulp, kon hij het niet verdragen dat ze meer verdiende dan hij. Daarop stopte ze met werken en leefde het gezin van zeven personen van de € 700 uitkering van de vader. Eddy’s moeder beklaagde zich vaak dat ze zoveel kinderen had gekregen. De paternalistische cultuur, de alcohol en het grote aantal kinderen zijn de oorzaak van de schrijnende armoede van het gezin. Hier kan je persoonlijke verantwoordelijkheid in zien. Je kiest toch ergens zelf hoeveel kinderen je wil en hoeveel alcohol je drinkt, tenzij Edouard Louis die individuele keuzevrijheid ondergeschikt vindt aan de heersende cultuur. Voor alcohol kan dat wel opgaan, dat je alcoholgebruik toeneemt naarmate dat genormaliseerd en zelfs aangemoedigd wordt binnen je groep. De link tussen het hebben van een groot aantal kinderen en de arbeidersklasse lijkt in de jaren negentig van de vorige eeuw wat voorbijgestreefd. Het zou ook kunnen dat deze mensen niet berekend genoeg zijn of niet genoeg inschattingsvermogen hebben om te voorzien dat vijf kinderen te veel is voor hun budget. Misschien is het heel impulsief gebeurd, maar dat is niet de schuld van de maatschappij. Daarnaast beschrijft Louis hoe de fabriek uit het dorp verdwijnt, wat voor werkloosheid zorgt. Daar kan je juist wel de maatschappelijke trend tot delokalisatie van de industrie in zien, aangestuurd door de internationale handel. Daar kunnen de ouders van Eddy Bellegueule, alias Edouard Louis, niets aan doen. De oorzaak van hun armoede is daarmee dus een som van persoonlijke en maatschappelijke zaken.
In zijn boek ‘Ze hebben mijn vader vermoord’, dat vier jaar later verscheen, dragen de maatschappij en de politiek een veel grotere verantwoordelijkheid. De ik-persoon, alias Édouard Louis, beschrijft hoe zijn vader aftakelt na een arbeidsongeval, zijn scheiding en de opgelegde jobs om zijn uitkering te behouden. Het boek is een zeer eerlijke brief aan zijn vader, die ondertussen milder is voor zijn homoseksuele zoon. Volgens Louis reserveren de politiek en de maatschappij ‘een vroegtijdige dood’ voor bepaalde groepen. Louis, die ook sociologie studeert, verwijst naar de filosofie van Sartre wanneer hij zijn vader aanspreekt:
‘In l’Être et le Néant onderzoekt Sartre het verband tussen het wezen en zijn daden. Worden we bepaald door wat we doen? Wordt ons wezen bepaald door hetgeen we ondernemen? Zijn de man en de vrouw wat ze doen, of bestaat er een verschil, een kloof tussen de waarheid van onze persoon en onze daden? Jouw leven bewijst dat we niet zijn wat we doen, maar integendeel, we zijn wat we niet gedaan hebben omdat de wereld of de maatschappij het ons verhinderd heeft. Omdat er volgens Didier Eribon bepaalde oordelen gevallen zijn, of we nu homo, trans, vrouw, zwart, of arm zijn. Oordelen die sommige levens, ervaringen of dromen ontoegankelijk hebben gemaakt voor ons.’*
Het is voor bepaalde groepen moeilijker persoonlijk verantwoordelijk te zijn voor hun daden, zegt hij hier. Louis verwijt president Macron dat hij in augustus 2017 een belastingverlaging doorvoerde voor de rijkste Fransen. Volgens dit artikel wou Macron op die manier de exodus van fiscale vluchtelingen naar het buitenland stoppen. De armste Fransen kregen in die periode vijf euro minder woonsubsidies per maand, waaronder veel studenten. Dat creëerde een groot onrechtvaardigheidsgevoel, de politiek was niet billijk voor kansengroepen. Toen Macron ook een verhoging van de brandstofaccijns aankondigde, ontstonden de Gele Hesjes in november 2018. Het boek eindigt met de woorden van Louis’ vader: ‘Je hebt gelijk, er is een goede revolutie nodig.’
Hoe zit het hier, schrijft Louis’ vader zijn eigen tekortkomingen onterecht toe aan de maatschappij? Soms vind ik Édouard Louis’ analyses overtrokken, bijvoorbeeld wanneer hij stelt dat ‘mensen niet kunnen werken omdat ze te ver van de grote steden wonen.’ Maar wat dan met migranten die hun hebben en houden achtergelaten hebben om duizenden kilometers verderop werk te zoeken? Hier kan je je afvragen of de arbeidsmobiliteit bij de autochtone bevolking niet gewoon omhoog moet. Ik besef wel dat dat niet voor iedereen eenvoudig is, je moet er bepaalde vaardigheden voor hebben, autonoom genoeg zijn. Louis spreekt ook over ‘zij die geen werk vinden omdat ze al te vroeg uit het schoolsysteem verjaagd werden.’ Het onderwijs wordt dus verantwoordelijk gesteld voor haar schoolverlaters. Dat is ook een discussie waard. Als je alles aan de maatschappij wijt, bestaat het risico dat mensen het gevoel krijgen dat ze geen persoonlijke inbreng meer hebben, wat ontzettend deprimerend is.
‘Ligt het aan mij of aan de maatschappij?’ blijft een waardevolle vraag, want het antwoord verandert naarmate de tijd voortschrijdt en een bepaald beleid wordt gevoerd. Dogmatisch beslissen dat ofwel het individu ofwel de maatschappij altijd verantwoordelijk is, is naar mijn mening niet zo productief. Vaak blijkt het juist een combinatie van beide. Toch zie je dat bepaalde politieke partijen en bewegingen vooral de maatschappij verantwoordelijk stellen voor persoonlijk leed, of het nu om een niet te stoppen migratiestroom gaat of om het kapitalistische systeem, om Me too of om een te vrije moraal.
Anderen geloven weer in de individuele maakbaarheid of verantwoordelijkheidszin. Als je geen werk vindt, is het jouw schuld, en kan je niet mee, dan moet je meer moeite doen. Het wordt een probleem als die stelligheid haast een geloof wordt. Elk uniek verhaal is anders, generalisaties brengen weinig op. Je kan het beste al die maatschappijkritieken ergens in je achterhoofd bewaren, maar ga ze niet meteen als bewijs aanvoeren.
Een duidelijk omschreven probleem kan het begin van de oplossing zijn. Maar het kan ook als excuus worden gebruikt. ‘Door de internationale handel verdwijnen lokale fabrieken en zal ik dus geen werk meer vinden. Punt. Het is de fout van de school dat ik een te laag diploma heb. Punt. Het is de fout van het individualisme dat ik geen vrienden heb. Punt. Het is de fout van de algemene morele teloorgang dat ik geen vaste relatie meer vind. Punt andere lijn.’
Veel zelfkennis brengt het niet op om zo te denken. Laten we dus de waarheid in het midden houden en altijd de context én ons eigen karakter bevragen. Dan zou Jeff Hoeyberghs misschien nog eens een fijne vriendin vinden, in plaats van vrouwenhaat te zaaien in een universiteitsaula.
*De citaten uit de boeken zijn door de auteur zelf vrij vertaald uit de Franstalige versie.