Morrelgeluid
Het is half drie ’s nachts als Syg gemorrel aan de voordeur hoort. Het is niet de eerste keer dat dit geluid hem stoort, sinds er bij hem is ingebroken klinkt het gemorrel iedere nacht op dit tijdstip. De eerste keer, de dag na de inbraak, keek Syg nog uit het slaapkamerraam. Waren de inbrekers nou zo brutaal om opnieuw langs te komen? Waren het andere inbrekers? Maar er stond niemand. Syg controleerde nog de voordeur, die zat echt goed op slot.
Syg bleef die nacht op en neer lopen om de voordeur te controleren. De nacht erna zat hij met een keukenmes in de woonkamer af te wachten. Hij weet nog steeds niet zo goed waarom. Misschien voor de zekerheid. Geen denken aan dat hij zich opnieuw zou laten beroven, deze keer zou Syg voor zichzelf opkomen. De daaropvolgende nachten bleef hij deze routine volhouden. Eerst kijken of er echt niemand was, daarna de sloten controleren, om de laatste nachturen met zijn mes in de kamer te wachten tot het dag wordt.
Na al die nachten is hij het morrelgeluid gaan beschouwen als herinnering aan de inbraak, de angst dat hij verrast zal worden door inbrekers. Hij wil niet aan die angsten toegeven en al helemaal niet aan een geluid dat niet eens bestaat. Daarom heeft hij besloten om vannacht verdorie hier te blijven, in zijn slaapkamer, in bed. Hij gaat niet weer met een mes in de woonkamer zitten. Of honderd keer kijken of de voordeur echt op slot zit.
Hij doet zijn best het gemorrel buiten te sluiten, probeert zich op andere geluiden te concentreren. Er is alleen niets anders om naar te luisteren. Het zal een lange en zware nacht worden. Waarschijnlijk zonder slaap. Prima. Maar Syg weigert om nog langer het pesterige morrelgeluid aandacht te geven.