Muziek

Jouw lied draait rond gelijk het stergewelf
Begin en eind zijn steeds hetzelfde,
En wat ertussen in ligt, is blijkbaar
Dat wat tot het eind toe blijft en altijd al was
Goethe
De muziek is een hogere openbaring dan wijsheid en filosofie
Beethoven
Volgens Schiller zijn de overtuigingen uit je jeugd waar en voortdurend en moeten daarom worden beschermd. De overtuiging die in mijn jeugd wortel schoot, was dat niets mij zoveel voldoening kon schenken als muziek. De eerste beweger was Bach. Zijn muziek leek rechtstreeks uit de hemel te komen om mijn ziel voor eeuwig voor het hogere te winnen. Sindsdien is mijn blik opwaarts gericht, wars van het heersende utilitarisme, zoekend naar de diepere lagen van betekenis van het leven door middel van literatuur, conversatie, maar bovenal mijn eerste liefde: de toonkunst.
Het is waar wat men zegt, namelijk dat de muziek daar begint waar het woord ophoudt. Met Wittgenstein zou ik willen zeggen dat de toonkunst tot de dingen behoort die onuitspreekbaar zijn. De muziek ‘toont’ zich, is het mystieke. En juist omdat de muziek het zwijgen oplegt, is zij voor mij zo fundamenteel. Zij brengt mij namelijk in een bestaansdimensie die ver voorbij het conceptuele reikt, in een toestand van uiterste verinnerlijking waarin ik ben bevrijd van iedere dwang die van het conceptuele denken uitgaat.
En hoewel ik mij onttrek aan de relaties en verbanden die de stand van zaken in de fenomenale werkelijkheid uitmaken, voel ik mij in de muziek geheel en al present in het bestaan, innig verbonden met het diepste wezen van de wereld, dat zich niet openbaart in concrete vormen maar in abstracto, via toon, timbre, ritme: elementen die geen betekenis dragen, niet verwijzen naar dingen uit de werkelijkheid om ons heen, hoewel ze door en door afhankelijk zijn van het leven in die werkelijkheid, hun bestaan daaraan ontlenen. Want pas zodra muziek een stem verleent aan mijn herinneringen krijgt zij voor mij betekenis. In mij gaat de muziek voorbij aan zichzelf en behelst zij de wereld waarin ik leef door mijn herinneringen aan te spreken.
Daarbij kent zij geen mededogen. Zomaar, per stom toeval, brengt zij de verloren tijd terug in het heden en maakt de weemoed zich van mij meester. Maar evenzeer verleent zij genade, omdat ik geheel onverdiend het verloren geluk, aangevoerd door de klank, ervaar in het heden van mijn bestaan. Impressies uit het verleden gaan daarbij nieuwe verbindingen aan met indrukken uit het heden waardoor nieuwe betekenissen ontstaan die als afschaduwingen zijn van iets dat mijn eigen wezen overstijgt, iets dat onbereikbaar is voor mijn verstand maar waarmee de muziek mij kortstondig doet verbinden.
Dat zulke momenten van transcendentie bijzonder schaars zijn, zal iedere serieuze muziekliefhebber kunnen beamen. In de meeste gevallen zal die namelijk de stilte verkiezen boven het zielloze kabaal dat heden ten dage als muziek wordt versleten. Is stilte dan ook niet het doel waarnaar de ware muziek streeft? Stilte als toestand waarin we bevrijd zijn van wat Proust de verwoestende orde van de tijd noemt?
Beethoven schreef zijn laatste werken in stilte. Doof, geplaagd door een leverkwaal, arm en vereenzaamd werd hij gedwongen om zijn kunst volledig te ontlenen aan zijn eigen innerlijke wereld. Dit verklaart de totaal onorthodoxe individualiteit van Beethovens laatste werken waarin, zoals de Russisch-Nederlandse pianist Naum Grubert opmerkt, de onoplosbare spanning die bestaat tussen de objectieve en subjectieve inhoud van muziek ongekende hoogten bereikt; elementen die elkaars antipoden lijken te zijn, gaan in Beethovens laatste werken een dialectische relatie met elkaar aan: het abstracte en het concrete, het verstandelijke en het emotionele, kosmische kilte en de warmte van de ziel, diepzinnigheid en de grootst mogelijke eenvoud.
Beethovens 32ste en laatste pianosonate, opus 111, laat zich door deze uitzonderlijke contrastwerking kenmerken, maar het meest opvallende aspect van dit werk is volgens Grubert dat we erin de psychologische en ontologische essentie van de tijd haast fysiek kunnen waarnemen.
De woorden van de pianist overtuigen mij bij het horen van zijn sibillijnse spel dat van een muzikaal bewustzijn getuigt dat mijn bevattingsvermogen ver te boven gaat. Mijn verbeeldingskracht neemt hierdoor echter toe, hoewel ik de macht over mijn fantasie volledig verlies. Een stroom van beelden uit mijn verleden doemt onverwacht op in mijn geest; beelden van vergeten ervaringen die plotseling levendig en actueel zijn, juist omdat ik ze was vergeten. Ze ontnemen het heden aan mijn bestaan dat zich enkel nog als een herinnering voordoet. Alles wat ooit diepe indruk op mij maakte, mij dierbaar was of mij verdrietig stemde, verschijnt voor mijn geestesoog als de essentie van mijn leven, mijn waarachtige ik. Plotseling zie ik in dat het verlies altijd al aanwezig was. De gedachte gaat onmiddellijk teloor. Ik voel me verzinken in de werveling van de muziek waarin de tijd besloten ligt die mij van de tijd verlost.