Onbemind
‘Een vreemde is een vriend die je nog niet kent’ leerde mij een inspirerend theezakje. Haha ja, of een vijand, dacht ik terwijl ik van mijn kop vol goede bedoelingen nipte. Natuurlijk was ik een vat vol liefde, maar ook één vol weergaloos sarcasme. Met beide attributen, zo wist ik, moest ik behoedzaam omgaan. Voornamelijk in het bijzijn van vreemden. Die pikken bitter weinig van je omdat ze je niet kennen. En vice versa, toegegeven.
Zo zat ik van tijd tot tijd wel eens in de auto iedereen bij voorbaat een idioot te vinden. Dan kafferde ik bijvoorbeeld op de talmende voorligger aan het verse groene licht. Onhoorbaar en onaardig. Als mijn oma de bestuurder was geweest, had ik geen aanstoot genomen aan sloom rijgedrag. Het enige verschil was dat ik haar kende.
Of ik hoorde meisjes in de trein vertellen over jongens buiten de trein en dacht: wat een saaie verhalen en jullie zijn echt naïef want die jongens deugen uiteraard voor geen meter, zo voorspelbaar. Interne oogrol. Mocht een vriendin me precies dezelfde verhalen vertellen, ik zou met haar meedenken en -voelen. Omdat ik haar ken, zou ik haar niet saai of naïef vinden.
Soms was ik zelf die meisjes en probeerde ik tevergeefs vriendinnen te overtuigen van de vast wel goede intenties van deze of gene. Maar het geringste twijfelachtige signaal deed hen meestal snel concluderen: ‘het is gewoon een eikel, Jasmine, kous af.’ Omdat ze deze of gene, noch diens kous kenden. Maar ik wel. En dan trok ik die conclusie niet.
Blijkbaar leefden ik en de meeste mensen die ik kende en niet kende onder het credo ‘onbekend is onbemind’. Dat bungelde er eigenlijk aan onze theezakjes en we dronken met zijn allen die bittere thee. Sommige mensen, bijvoorbeeld negenenvijftig miljoen Amerikanen op acht november, dronken zelfs de mening dat onbekend ronduit gehaat is. Maar niet de Amerikaan Roy. Roy, al acht jaar toezichter bij de parking van de RAI, verleende op die dag onbaatzuchtig een gunst aan twee totale onbekenden. Nadat mijn broer en ik met de auto ontsnapt waren aan een immense wachtrij om een parkeergarage binnen te rijden en gezocht hadden naar alternatieven, botsten we bij de RAI op de onmogelijkheid tot parkeren wegens tijdelijk gesloten. Roy kon ons helaas ook niet vertellen waar het dan wel mogelijk was. Het computersysteem was gecrasht en mogelijk waren meerdere parkings niet toegankelijk. ‘Maar weet je’, zei hij, ‘parkeer jullie auto hier maar gewoon op het plein. Hoef je niet te zoeken en niet te betalen.’ Hij zou wel doen alsof zijn neus bloedde indien zijn baas zou vragen wat die auto daar deed. Roy van de RAI raakte ons met zijn ontwapenende vriendelijkheid. Toen we de auto de dag nadien weer ophaalden, brachten we hem chocolaatjes als dank. Die zouden vast goed smaken bij de soort thee die hij dronk.