Schaduwmonster
Boels brengt ’s ochtends als elke dag de krant rond als hij merkt dat hij gevolgd wordt. Door een schaduw. Geen spreekwoordelijke, figuurlijke schaduw. Letterlijk een schaduw. Boels laat de kranten voor wat ze zijn en begint te rennen. Het duurt niet lang voor hij de woonwijk heeft verlaten en aankomt op het strand.
Zijn ouders zitten op strandstoelen te genieten van de zon. Boels knielt naast ze neer. Het is of de zon in hem schijnt, zo’n warm gevoel krijgt hij vanbinnen. Hij heeft het vage idee hier eerder eens te zijn geweest, lang geleden, voor de storm losbarstte in zijn hoofd.
Boels draait zich om. Boven aan de duin is die schaduw verschenen. Boels vlucht het water in, en als hij duikt en merkt dat hij onder water kan ademhalen, realiseert hij zich dat hij droomt. Dat moet wel. Maar waarom wordt hij dan niet wakker?
Hij zwemt naar de bodem, nog steeds achtervolgd door die schaduw.
‘Wat wil je?’ vraagt Boels.
‘Dat jij eens rust hebt. Het heeft geen zin om te vluchten, ik haal je toch wel in.’
Op de bodem stuit Boels op een luik. Hij opent hem en ziet een trap die naar beneden leidt. Hij klimt de trap af en komt terecht op het speelpleintje van zijn vroege basisschool. De onschuldige tijd van buitenspelen, dat zijn ouders hem en Vince kwamen ophalen na schooltijd en dat ze dan naar huis gingen om thee te drinken. Of warme chocolademelk met slagroom in de winter. Ook toen al worstelde hij soms met nukkige buien. Het was pas veel later dat die buien steeds donker en dominanter zouden worden.
Waarom wordt hij niet wakker? Boels probeert zich te herinneren wat er gebeurde voor hij de kranten rondbracht. Maar daarvoor is niets. Als er voor een droom niets is gebeurd, is het dan eigenlijk nog wel een droom? En nu staat die schaduw verdorie weer voor hem. Boels wil weer vluchten, de schaduw grijpt zijn arm.
‘De storm zal je nooit meer lastigvallen.’
Boels krijgt het koud. De schaduw omhelst hem en dan is er niets meer.