Schrijfdroom
Op een snikhete meidag, twee jaar geleden, werd ik gebeld door mijn prozadocent. Ik wist dat het telefoontje zou komen, het ging over het eindresultaat van het derde studiejaar. Ik verwachtte te blijven zitten. Dat zou dan voor de tweede keer in mijn leven gebeuren. Hoe hard ik ook mijn best deed, het lukte gewoon niet om aan de wensen van mijn docenten te voldoen. Achteraf gezien was dat ook de verkeerde instelling.
Mijn prozadocent vertelde dat de docenten hun eindoordeel over mijn werk hadden geveld en sprak toen de volgende drie woorden één voor één uit: “Jij moet weg.” Het duurde even voor die woorden bezonken. In mijn herinnering werd door hem de nadruk gelegd op “weg”. Er klonk spijt in zijn stem. Ik weet ook nog dat ik terugdacht aan mijn voorgaande studiejaren. Als ik korte stukjes inleverde die zich afspeelden in mijn eigen wereld, dus het alledaagse leven met een toefje vervreemding, kon ik op waardering rekenen. Maar zodra ik mijn buitenissige fantasieën vrij spel gaf (wat ik veel leuker vond om te doen) kon niemand mij nog volgen.
Ook nu zou ik het niet overleefd hebben. Met driehonderd woorden ben ik echt wel uitgetikt. Dat steekt bleek af tegenover het minimum van tienduizend woorden in het derde studiejaar. Ik vroeg: “Kan ik er nog tegen in beroep?” Onzinnige vraag. De beslissing was genomen door een handvol docenten die op zoek waren naar studenten die wél begrepen hoe een goed verhaal geschreven moest worden. Mijn prozadocent antwoordde: “Ik zou niet weten hoe.” Hij excuseerde zich, hij moest nu de rest van de klas bellen met de resultaten.
Ik hing op. De zojuist uitgesproken drie woorden prikten mijn schrijfdroom lek en lieten hem verschrompelen tot een zielig hoopje niets. Op dat moment had ik echt niet de kracht om de droom opnieuw op te blazen. Het zou nog maanden duren voor ik die kracht wel had.