Schuldig
Nog even en dan komt mijn advocaat. Die komt altijd op dinsdagochtenden. Vorige week vertelde ze dat er nieuw forensisch bewijs is gevonden dat mij zou vrijspreken. Zelf herinner ik mij er helemaal niets meer van.
In het kruisverhoor werd er geschreeuwd. Ik werd gepord en geprikt, geschopt en geslagen, en bedreigd. Dat ik dondersgoed wist dat ik dit had gedaan, dat ik vast en zeker zin had in vers bloed, of dat ik nog een appeltje te schillen had. Agenten legde mij woorden in de mond, zeiden dat zij het begrepen (wat bedoelden ze daarmee?) en ze het zelf misschien ook hadden gedaan. Dat toen ze mij vonden ik nog bloed aan mijn poten had zitten. Dan kan het toch niet anders, ging ik dan echt ontkennen! Maar ik bleef mij er niets van herinneren. Eén van de vier agenten schreeuwde dat hij wist waar mijn kinderen naar school gingen, en wat zouden die van mij denken als dit uitkwam. Ontkennen had geen zin. Ik probeerde nog harder terug te denken aan die dag. Die afschuwelijke dag. Ik was wakker geworden, had het ontbijt klaar gezet, en ging nadat iedereen was uitgegeten weg. Zoals altijd. Ik wandelde door het bos, had ergens een pauze genomen en was ingedut, ik denk hooguit twintig minuten. Daarna heb ik het eten opgehaald en ben weer naar huis gegaan. Thuis hebben we samen gegeten, iedereen ging naar bed en nadat ik alles had opgeruimd ben ik ook in slaap gevallen.
En toen kwam het.
Met een enorm kabaal gierde de deur open. Overal was rook, mannen met zwarte kleding en bivakmutsen renden naar binnen. Ze hadden stokken, stroomwapens en pistolen bij zich. Ik hoorde de kleintjes gillen. De potjes vielen van tafel en het verse tafelfruit werd vertrapt en geplet. Ik had dat fruit net gehaald. Daar had ik uren voor gewandeld. Ik was zo trots dat ik nu al, zo vroeg in de lente, goede bramen had gevonden. Normaal zijn die pas veel later te vinden.
De mannen schreeuwden: ‘Eruit! nu! Opstaan!’ Ik had nog slaap in mijn ogen, besefte niet wat er gebeurde. Iets hards raakte mijn hoofd en ik voelde een stekende pijn in mijn nek. Daarna werd alles donker.
Ik herinnerde mij helemaal niets. Toen niet, nu niet. Had ik die moord gepleegd? Was dat bloed aan mijn handen van hem? Agenten lieten een foto zien. Een man, spierwitte huid, bebloed en zwaar toegetakeld. Zwarte haren die klonterden aan zijn voorhoofd. ‘Zomaar! Plots! Onschuldig aan het rennen en toen aan zijn einde gekomen. Door jou! Gruwelijk’ Een hare klap op tafel: ‘Ja! door jou!’ Ik kon geen woord uitbrengen.
Ik had in het verleden gemoord. Uit noodzaak. Niet plezier. Maar daar maakte de politie zich niet druk om. Een konijntje hier of daar, een vos als ik het echt nodig had. Een keer zelfs een das. Ik had van die slachtpartijen ook weinig herinnering. Zou ik dit dan toch ook gedaan hebben? Mijn advocaat zegt van niet.
Terwijl ik wacht op mijn advocaat lees ik in de krant dat in mijn wijk nog iemand omgekomen is. Alles wijst op een bewuste vergiftiging, vermoedelijk een vergeldingsactie. Daar hoor je de politie niet over. Wie in mijn wijk omkomt, heeft het er maar mee te doen. Daar zijn de autoriteiten niet voor. Wij krijgen geen bescherming.
Ik denk dat ik wel schuldig ben. Zo voel ik mij. Maar ik weet niet waaraan.
Dit verhaal is geheel fictie, maar is geïnspireerd op nieuwsberichten over de berin Jj4. Zij zit in Italië gevangen in verband met de dood van een hardloper. Dierenrechtenorganisaties geven aan forensisch bewijs te hebben dat haar zou vrijpleiten. Tijdens deze zaak zijn in dezelfde regio 9 wolven vergiftigd. De berichten plaatsen de beer temidden van een juridisch geschil. Maar kan een dier schuldig zijn? En mogen in dat geval dieren ook mensen schuldig verklaren voor bijvoorbeeld het indringen van habitat of voor mishandeling?