Stilte
“Goeiiiemorregeuh!” zegt de oudere man tegen niemand specifiek wanneer hij vlak voor me de treincoupé inloopt.
Enige overdreven opgetogenheid naar vreemden toe is hem geenszins vreemd.
Een vrouw die in haar alleentje een plaats bij het raam bezet, lacht hem gemoedelijk toe. Ongevraagd gaat hij verder met “Ja hoor. Gezond en wel! Ahaha!” en hij zet zich tegenover haar neer. De vrouw zwicht en het gesprek gaat aan de gang terwijl ik een paar rijen verder ongemoeid mijn leven voortzet. Ik hoor flarden van hoe iets ergens acht euro kost, maar elders aan zes euro te verkrijgen is. Van waar mevrouw moet overstappen en waar mijnheer moet overstappen. Speculaties over snellere trajecten. Die dan. Want dan. Dus dan. Enzo. Meerdere malen ontsnapt haar een curieuze “oh, ja?” en hem een schraperige lach. Het is een volmaakt potje sociale ping pong.
Ik had vandaag mijn palet niet bij.
Al op het perron had ik in de gaten dat de man een willekeurig balletje wilde opgooien. Zoals hij naar oogcontact had gezocht, vergezeld van een gezellige, ja haast uitnodigende glimlach. En bij het wachten op het opengaan van de deurtjes een hoorbaar verwachtingsvolle zucht had geslaakt, duidelijk hopend op erkentelijke blikken of teruggezucht van zijn schare omstanders. Zijn lichaam verraadde het ook al. Hij stond met een koffie in de hand een beetje te wiebelen van been op been. Zoals een kind dat hoognodig plassen moet. Daarbij likte en beet hij op zijn lippen, klaar om het op een oreren te zetten.
Wat een ontlading moest het zijn om zijn hardgekookt ei kwijt te kunnen. Bij mevrouw X die op een ander moment of in een andere wagon net zo goed mevrouw Y had kunnen zijn. Hier in de stiltecoupé.
De stiltecoupé, zo had ik na ettelijke treinreizen wel begrepen, was er één van de illusie. Er viel namelijk altijd wel iets te horen. Zelfs als je je treinrit niet met pratende medepassagiers deelde, hoorde je nog steeds al dan niet opvallend geadem, occasioneel gekuch, neusopgehaal, geritsel van zakjes, gefrunnik met telefoons.
En zelfs als je helemaal alleen in zo’n coupé zat, hoorde je de oplopende en dan weer afnemende snelheid van de trein, het gerammel van de wagon op het spoor, de stem die elk station omriep, het suizen van de wind langs de ramen.
De misleiding zat hem, zoals zo vaak, in de verwachting die iets zo ontoereikend als een woord oproept. “Stillere coupé” is wellicht een term die de lading beter dekt, denk ik.
Ik was de laatste tijd op meerdere manieren op zoek gegaan naar stilte. In en buiten mezelf. Ik had bepaalde thema’s niet meer aangesneden. Bepaalde roeperige social media een tijdje geschuwd. Bepaalde handelingen niet meer uitgevoerd. Bepaalde situaties geen aandacht meer geschonken. Gemediteerd. Gezwegen. Het was zo goed als in een houten huisje in het bos gaan wonen. Net als in de stiltecoupé bleven de dingen ruisen. Misschien maar goed ook. Ik denk aan wat ik ooit las over de stilste plaats op aarde. Een zogenoemde anechoïsche of dode kamer, waar alle geluidsfrequenties maximaal geabsorbeerd worden. Je hoort er je eigen bloed stromen en je eigen hart kloppen en je gaat ervan hallucineren. Het is zo ondraaglijk dat geen mens het er langer dan 45 minuten volhoudt. Misschien is absolute stilte absoluut niets om naar te verlangen. En leer ik beter luisteren naar het juiste geluid in de ruis.