Verhalen van een psycholoog: Bang voor een tissue
‘Ik geloof in geesten’, zegt ze, ‘dus in het begin was ik bang dat ze bij me aan tafel kwam zitten. Dat is gelukkig niet gebeurd. Ik slaap nu zelfs in haar oude bed.’
In mijn praktijk zit een jonge cliënte voor me: nog maar negentien jaar. Haar moeder was een hevige drinker en is daar vorig jaar aan overleden, sindsdien woont ze helemaal alleen in haar ouderlijk huis. Ze kleedt zich volwassen, veel zwart, ziet er ouder uit. Ik zie doodskopringen en tattoos bij haar handen. Dit meisje studeert, heeft een bijbaantje en zorgt voor zichzelf én haar hond. Ze vertelt dat ze ook aan sport doet. Als je me had verteld dat ze deelnemer was aan het WK tienkamp en met een recordtijd over elke finish was gekomen, zou het me niets verbazen. Dit meisje heeft spieren alsof ze zo een paar kerels kan vloeren – niet alsof ze zelf gevloerd kan worden door een huilbui.
‘Helpen bij rouwverwerking’ stond er op de aanmeldbrief. Haar zwartomrande ogen kijken me, als ze praat, onverschrokken aan. Bijna boos. Maar ze praat in korte zinnen en achter de oogschaduw zit een ontwapenende blik: kinderogen. Ze vraagt me: ‘Hoe lang mag je eigenlijk rouwen?’ Ik wilde dat ik haar een makkelijk antwoord kon geven. Zoiets als: ‘Drie maanden maximaal. Jij bent de snelste tot nu toe!’
Rouw na het verlies van een dierbare is een normale reactie. Mensen gaan vaak kriskras pingpongend door ontkenning, woede, vechten, verdriet en acceptatie heen. De ene dag denk je je ijzersterk te voelen, de volgende dag ben je woedend of huil je als een kind. Rouw laat zich niet dwingen in een keurige volgorde zoals in dramafilms. En rouw kan ook een probleem worden. Zowel de ‘gezonde’ rouwende als iemand met zogenoemde ‘complexe rouw‘ is natuurlijk verdrietig, maar het verschil zit in het gedrag daar omheen. De ene persoon pakt zijn bezigheden weer op, de ander blijft hangen in vermijding, angst, of bepaalde rituelen: het veranderen van sociaal gedrag is een belangrijk criterium voor deze complexe rouw.
Haar vader en haar broertje zijn naar het buitenland vertrokken. Dat vindt ze wel lekker rustig. Haar vriendinnen spreekt ze sinds de begrafenis amper. Haar stiefvader is er vandoor en liet schulden achter. Daar heeft ze zelf hulp bij gezocht. ‘Met mijn oma kan ik praten’, zegt ze, ‘maar die wordt altijd boos op wat er is gebeurd en dan moet ik haar kalmeren, in plaats van andersom.’
Sociaal staat haar leven op een laag pitje, dat is zeker. Maar van ‘complexe rouw’ (Persisterende complexe rouwstoornis) is pas sprake als de rouw voortduurt (arbitraire grens: langer dan 6 maanden). Verder moet de verdrietige reactie op het overlijden extreem zijn (‘reactief verdriet’). Ook leidt dat gevoel tot bepaald gedrag zoals intens denken aan, verlangen, of zoeken naar de overledene, oftewel: de rouw verandert in een depressie, een dwangneurose of in een specifieke fobie (dit soort reacties worden samengevoegd ‘separatiewanhoop’ genoemd.) Daarnaast moet degene beperkt worden in het functioneren.
Maar dit meisje functioneert juist ontzettend goed. Ze heeft wél last van opgekropte gevoelens. Ze vertelt: ‘Ik ben bang dat het bij mij te lang is. Dat wat er zit… dat dat gevoel nooit ophoudt.’
‘Bang’ is het kernwoord. Complexe rouw is vaak een angst voor iets: angstig terugdenken aan het verleden, angst om te stoppen met herdenken en (rouw)rituelen, angst dat niets je meer gelukkig kan maken, en soms zelfs: angst voor de heftigheid van je eigen emoties. Blootstelling (exposure-therapie) is de standaard richtlijnbehandeling voor angst. In normalemensentaal betekent exposuretherapie ‘Je bent ergens bang voor en je gaat het toch doen’. Er zijn drie exposure-vormen voor complexe rouw (daarnaast is er traumaverwerking voor trauma). Is iemand extreem somber, aan het piekeren, teruggetrokken, of onderneemt niets meer, dan is de behandeling vooral gericht op activiteiten ondernemen, en met name activiteiten die je aan de dierbare doen denken. Voor mensen die obsessief met de overledene bezig zijn, bijvoorbeeld door elke dag naar het graf te gaan, de hele dag foto’s te kijken, of rituelen en altaartjes voor de geliefde te maken, is de behandeling vooral gericht op dwang en rouwgedrag verminderen (en op afleiding!).
Maar sommige mensen in de rouw sluiten zich juist ontzettend af. Af en toe krijgen ze een aanval van extreem verdriet, een huilbui die ze koste wat kost willen vermijden. Deze mensen hebben een angst ontwikkeld voor hun eigen emoties. Dus zij moeten juíst over hun grootste verdriet praten. En foto’s kijken.
‘Denk je nog wel eens aan je moeder?’ vraag ik.
‘De hele tijd’, zegt ze. Haar ogen worden eerst waterig en dan heel groot. Ze schrikt van haar eigen reactie. Ik zie dat niets haar van haar stuk brengt, op één ding na: de tissuebox op tafel. Die schuift ze nu ze rood aanloopt, haar ogen wazig worden en haar stem trilt, woest naar mij toe. Ik ruim hem niet op: ze móét hier doorheen, deze papiertjesdoos moet langzaam maar zeker geen bron van angst, maar een opluchting worden. Meisje, negentien jaar, een en al spier, bang voor een tissue.
Als psycholoog vind ik dit een van de moeilijkste onderwerpen om te behandelen. Eén van mijn andere cliënten heeft haar zoon van achttien verloren aan een auto-ongeluk. Die ga ik niet vertellen dat ‘alles goed komt’. Hoe zo’n behandeling er wél uitziet, kun je trouwens ook lezen in dit artikel, p 66.