Vooroordelen over de dood
Deze tekst werd eerder gepubliceerd in de bundel Vrijspraak van Proces-Verbaal.
We weten wanneer je sterft,
de datum is geprikt.
Niet iedereen kon
dat hou je toch.
De stervensbegeleider
overhandigt mij de
zaag en leest
de handleiding
hardop voor:
Pak een potlood, pas
de regel van derden toe
en verdeel zo de ziel
in hapklare porties
zie figuur zes a.
Voeg zout toe naar smaak.
De morfine maakt je melig.
Ik plak een postzegel
op het etiket van de
ondrinkbare Château Lafite –
jij bent er morgen toch niet
meer en ik kan de kater
wel aan – en stuur het naar
mijn vermoede toekomstige
verblijfplaats, een aandenken
aan het nog te graven
gat in mijn geheugen.
Je vraagt of ik het bed kan laten zakken.
Ik zeg ‘ja’ maar druk op het
verkeerde knopje,
de tegenstrijdigheid
zit in de taal: je staat op
het punt om weg te gaan
daar hadden we eerder
moeten gaan staan,
of liggen
en vaker.
Want in de angst je kwijt te raken
zoek ik naar vijf verschillen
ik vind er
geen.
Jij drijft weg,
ik ben het
luchtbed.
De zon komt
ook niet
voor zichzelf op.
Over een tijdje,
als mijn toekomstige
verblijfplaats mijn huidige
geworden is en mijn huid verweerd,
zal ik mijzelf prikken
om te testen of ik bloed.
Per flessenpost arriveert het etiket.
De postzegel is losgeweekt
en de vissen zijn vrolijk vandaag.
Ik ontdek dat ik niet bloed, ik lek
Ik ben een luchtbed.
Dat was ik vergeten.
Maar het is te laat,
de fles is leeg
en ik laat je
naar de bodem
zakken.