Wat de hond zag
Druppels. Sommige zo klein als korreltjes van het fijnste woestijnzand, andere uitgerekt als spaghettislierten. Het samenspel van wind en regen deed de bladeren aan de bomen– bruin, geel, oranje en robijnrood – terugdeinzen, meeveren en weer opspringen, als waren ze dansers op het refrein van een nummer uit het genre drum & bass. Op de maat zigzagden losgeslagen bladeren naar de grond, waar hun moegedanste lichamen zich opeen stapelden en aaneenregen tot een alles bedekkende lijkwade.
Niet elke windvlaag en niet alle druppels veroorzaakten een laatste rave voor de bladeren: kleine beetjes regenwater en een enkel blaadje botsten tegen de zwarte puntschoenen van de dichter. De dichter was een man, soms vrouw, klein van stuk, met fijne wenkbrauwen als potloodstreepjes en dunne uitgerekte vingers. De dichter zat op het enige droge stukje van een omgevallen berkenboom, een paraplu in zijn linkerhand, een notitieboek geklemd tussen de benige vingers van zijn rechterhand. Zijn ogen gleden over de plassen, dansten met de bladeren mee en gleden van natte, kale takken af. De dichter sloot zijn ogen, inhaleerde, liet de herfstlucht zijn neusamandelen strelen en vulde zijn longen.
De dichter legde het notitieboek op zijn schoot, balde een vuist en sloeg ermee tegen zijn borstkas. Met horten en stoten verliet de lucht zijn luchtpijp. Dit jaar proefde de herfst naar natte hond. De dichter fronste zijn wenkbrauwen. Vreemd…‘Hier Joep!,’ klonk het opeens. ‘Hierrrrrrrr!’ De dichter gooide zijn oogleden open, zoals een kluizenaar na de winter bij het eerste straaltje zonlicht zijn luiken open smijt. Hij keek omlaag en zag hoe tussen zijn benen twee hondenogen, onder een blonde retrieverhaardos en boven een bek vol scherpe tanden, hem toegrijnsden. In de blije ogen van Joep, zag de dichter gereflecteerd, hoe hij bijna van schrik van de berkenboom flikkerde. En terwijl de dichter naar balans zocht, wendde Joep zijn kop naar de stem die nogmaals ‘hierrrrrrrr!,’ beval.
‘Ga dan!,’ siste de dichter en hij drukte zijn notitieboek tegen zijn lichaam. ‘Sjoe! Laat me met rust.’ Joep smakte met zijn lippen.
‘Wroef’.
‘Kijk,’ zei de dichter terwijl hij langzaam voorover boog, een takje van de grond raapte en het voor Joeps neus hield. ‘Wroef,’ zei Joep instemmend; takjes waren mega interessant. Toch verzette hij geen poot toen de dichter het takje met een boogje in de bosjes deed belanden. De dichter rolde met zijn ogen. ‘Had ik net een prachtige strofe over de dansende bladeren bedacht,’ verzuchtte de dichter. ‘Wroef,’ beantwoorde Joep diens rollende ogen en vervolgens maakte hij van het onbewaakte moment gebruik om een speelse hap uit het notitieboek van de dichter te nemen. ‘Wel, godver…!’
‘Joep laat onmiddellijk het boek van die meneer los!’ foeterde een mannenstem. Voor de puntschoenen van de dichter verschenen groene laarzen – minstens maatje 48. Een grove hand greep Joeps halsband en trok hem naar achter. De dichter verlegde zijn aandacht van zijn gehavende notitieboek, via Joep, de groene laarzen en de worstvingers naar het gelaat van de man. ‘Sorry, sorry,’ lachte deze. ‘Joep houdt wel van een goed boek. Sterker nog: hij verslindt literatuur!’ De dichter beantwoordde deze dijenkletser door zijn lippen op elkaar te drukken tot een smalle streep en boog zijn hoofd opzij om langs de man te kunnen kijken. Achter de man stonden twee blonde kinderen en een vrouw die een plastic tas vasthield.
‘Gaan we nu naar huis?,’ vroeg het jongetje. ‘Ik wil niet verder lopen.’
‘Ik heb water in m’n schoenen, mamma,’ vulde het meisje aan.
‘Hebben we genoeg geraapt, pappa? Ik wil terug naar de auto.’
‘Kinderen, hè?’ zei de man onder begeleiding van een vette knipoog naar de dichter. ‘Zijn ze even buiten, willen ze meteen weer naar binnen. Hup, terug de lockdown in.’ De dichter verstrakte zijn geforceerde glimlach tot een grimas en knikte. ‘En niet om een boek te lezen, hoor’ vervolgde de man. ‘Geef mij maar buiten! Nou, goeiesmiddags!’
‘Dag,’ fluisterde de dichter. De man vervoegde zich bij de rest en het gezin keerde de dichter de rug toe.
‘Wat doet die meneer in de regen op een boomstam, mamma?,’ vroeg het meisje, nog duidelijk hoorbaar voor de dichter.
‘Die meneer is kunstenaar, meis’ antwoordde haar moeder.
‘En kunstenaars hebben stilte nodig,’ vulde haar vader aan. ‘Wat die meneer doet, deed ik ook wel eens in mijn jonge jaren, nog voordat ik jullie moeder leerde kennen.’ ‘Echt waar pappa?,’ riep het meisje ontsteld. ‘Wat dééd je dan?’ ‘Nou, gewoon,’ antwoordde de man. ‘Dan ging ik tijdens een regenbuitje uren dwalen door de natuur. Beetje kijken naar de vallende bladeren, mijmeren over de zomer, genieten van de stilte. Je kwam geen mens tegen. Dat kon toen nog. Thuis schreef ik op wat ik had gezien en las dat voor aan vriendinnetjes.’
‘Ben jij dan ook een kunstenaar?,’ vroeg het jongetje.
‘Wroef,’ zei Joep.
———————————-
Een land in lockdown trekt er massaal op uit. Recent berichtte verschillende media dat de natuur wordt overladen door bezoekers. Met alle gevolgen van dien.