Weerzien met Dante
Weerzien met Dante
Het haast ondoordringbare, donkere woud voor mij werkt intrigerend op me in. Alsof stemmen uit de diepte jammeren en mij naar binnen willen lokken, waarop een stemmetje in mij ook zegt niet naar binnen te gaan. Toch kan ik het niet laten.
Met iedere stap die ik zet, verdwijnt steeds meer leven uit mijn leven; van kleur ga ik naar sepia, naar film noir. De donkerte is haast alom en toch ook nihilistisch; het enige licht komt van enkele grijstinten. “Laat varen alle hoop, gij die hier binnentreedt” staat boven een schimmige poort: een doorgang die de vorm lijkt te hebben van een schreeuwende geest. Ik heb gevonden waarvoor ik kwam, maar nu ik er ben weet ik niet of ik verder wil. De weg terug is echter op dit moment geen valide optie, want waar is die?
Mijn gedachten gaan uit naar waar ik vandaan kom. Het leven dat achter me ligt voelt als een verdrietig blok beton, ik zeul het met mij mee als een kruis op mijn rug. Toch verzet ik mij hevig tegen medelijden. Binnen dat verdriet zijn haat en woede verleidelijk, maar die emoties resulteren in nog meer frustratie over het bestaan, over de medemens, over mijzelf. Onbegrepen als ik mij voel, zoek ik naar een plek van begrip en al weet ik inmiddels dat ik door die zoektocht mijzelf kwetsbaar maak, alsnog …
Mijn aard is een open boek. Is het mijn probleem dat mensen daar moeite mee hebben? Ben ik daardoor anders? Brengt het mij wat om hierover, hier op dit punt, nog langer stil te staan? Ik weet het antwoord niet. Het is een vraag die ik mijzelf vaker heb gesteld. Op andere plekken weliswaar, maar de vragen – en ook die laatste – bleven hetzelfde. Moet ik erin berusten geen antwoord te krijgen op sommige vragen? Wederom een vraag.
Donkerte overmant mij hier. Het idee dat dit het oord moet zijn van een donkere geest beklemt me. In de verte een man. Hij oogt niet duister, eerder als een kardinaal van het Vaticaan. Zijn hoofd is getooid met lauwerkransen. Is hij een heilige? Zijn gezicht komt me bekend voor. Hij stapt naar voren, mompelt wat in het Italiaans. Hij probeert iets duidelijk te maken, maar de taalbarrière frustreert de man. Schreeuwend komt hij op me af gesneld, waarna hij ineen kruipt als schrik op zijn eigen gedrag. ‘Voglio dire, sono Dante‘, fluistert de man. Mijn Italiaans is niet bijster goed, maar dit betekent volgens mij dat hij bedoelt dat hij Dante is. Dus het is waar: een schrijver kan in zijn eigen verhaal verstrikt raken. Een wake up call.
De man die beweert Dante in hoogsteigen persoon te zijn heft zijn hand, als stopteken. Hij wil niet dat ik meega. De dood stopt hier, voor even. Het leven biedt me nog genoeg. De hel is voor later wellicht, de hemel mag ook. Bij het denken daaraan ontluikt zich een pad voor me, een verlichte weg terug.