Ben jij wel braaf geweest?
Deze column werd oorspronkelijk gepubliceerd op 10 december 2018.
Deck the halls with boughs of holly, falalalala la la la la. Terwijl ik de spartelende peuter nog iets verder met z’n neus in de sneeuw duw en de restanten van zijn sneeuwbal van mijn achterhoofd gljiden, vraag ik me af of ík dit jaar eigenlijk wel braaf geweest ben. Over enkele dagen komt de gezellige rode dikkerd al cadeautjes onder het karkas van een boom leggen, en de aanwezigheid of afwezigheid van al dat moois is afhankelijk van hoe ‘goed’ ik ben geweest.
Sinterklaas en de Kerstman houden er een soortgelijke werkwijze op na, waarbij ze al onze wandaden bijhouden in een groot boek. Als je partner elke keer driftig in een boekje zou krabbelen zodra je iets doet wat ‘m niet aanstaat, om je daar aan het eind van het jaar mee te confronteren zou je dat redelijk sneu vinden, maar als twee rood geklede bejaarden het doen is het blijkbaar prima. Maar hoe definieer je eigenlijk wanneer iemand ‘goed’ is? Buiten dat ik niet noodzakelijk af wil gaan op het morele kompas van, laten we eerlijk zijn, twijfelachtige groothandeleigenaren met pieten en elfjes in dienst, is het concept ‘goed zijn’, net als de pieten, niet zo zwart-wit. Misschien heb ik, dankzij mijn opvoeding, leefomstandigheden en neurale disposities bijna vanzelf de neiging om me keurig aan alle regeltjes te houden. Braaf zijn gaat bij mij bijna vanzelf, maar die paar keer dat ik er wel moeite voor moet doen, bijvoorbeeld door een baldadige, doch grotendeels onschuldige peuter niet genadeloos in de sneeuw te dunken voor het gooien van een sneeuwbal, leg ik mijn kwade impulsen geen strobreed in de weg. Ben ik dan nog steeds goed? En interessanter, ben ik dan echt wel beter dan iemand waarbij elke vezel in diens lichaam schreeuwt om wandaden, maar die de interne demonen constant dapper weerstand biedt? Iemand die af en toe het gevecht verliest, om dan een sneeuwbal naar een kale dertiger te gooien? Wie van ons is dan goed? En wie van ons moet nou eigenlijk beloond worden?
Ik besef me dat het nogal archaïsche huidige systeem van de cadeautjes-brengers wel eens onvoldoende rekening zou kunnen houden met de rol van nature en nurture in het ‘goed zijn’. Misschien is het aan mij om het goede voorbeeld te geven. Als ik het hoofd van de peuter weer uit de sneeuw haal fluister ik zacht ‘fijne kerstmis’ in z’n bevroren oortje. Terwijl ik tegen zijn bezorgde moeder lieg dat het hummeltje was gevallen en ik hem enkel overeind hielp, ben ik eigenlijk best trots op m’n nieuwe verlichte ideeën. Ik geef het jongetje nog een speels duwtje de bosjes in voor hij de waarheid aan z’n moeder kan vertellen, en loop fluitend de straat uit. Zalig kerstfeest allemaal.