De fiets van Lance
Ik kijk nog even achterom naar de man die ik zojuist €60 heb gegeven en fiets dan weg op mijn nieuwe wielrenfiets. Mijn nieuwe oude wielrenfiets. Ik vermoed dat hij al even bestond toen ik het licht zag. Ik fiets weg uit Hoorn om alvast te wennen. Morgen heb ik een retro-wielerkoers. Een wedstrijd waaraan je alleen mee mag doen wanneer je een oude fiets hebt, met buiscommandeurs (versnellingen op het frame) én met minstens één ongeschoren been. Om het koren van het kaf te scheiden.
Met mijn vingertoppen rustend op de remmen draai ik een dijkje op. De aankoop van deze Raleigh Demarrage is zo ongeveer mijn complete voorbereiding voor de wedstrijd van morgen. Ja, vorige week ben ik nog een keertje op mijn ‘nieuwe’ fiets gestapt, zoals ik dat ieder jaar één of twee keer plichtmatig doe. Maar fanatiek fietsen doe ik al tijden niet meer. Eigenlijk, nu ik erover nadenk, stopte ik ongeveer tegelijkertijd met Lance Armstrong. Althans, voor zijn comeback.
Ik mis Lance. Als één van de weinigen. Natuurlijk, het was een oplichter. Eén van de grootste aller tijden. Maar hij had iets dat mensen kracht gaf, of hoop. Terwijl ik Obdam passeer denk ik terug aan die ene avond in Boxmeer. Ik was nog een ventje en ging met mijn ouders, broer en zus naar het criterium kijken dat daags na de Tour de France plaatsvond. Mijn broer verveelt zich, mijn zus kletst ontspannen met Robbie McEwen (later de beste sprinter van de Tour), en ik kijk ongerust om me heen. Lance, die gisteren voor de zoveelste keer de gele trui omgehangen werd, moet nog arriveren. In een onvriendelijke scrimmage van beveiligingsmensen vang ik een glimp op van de beste wielrenner van zijn generatie. Ik steek mijn hand uit. Eventjes vertraagt de stoet, en raakt mijn linkerhand zijn frame aan.
Hoe stom het ook klinkt, ik putte kracht uit het contact met Armstrongs fiets. Bij tegenwind in de polder, of toen ik zo moe was dat ik mijn voet niet uit het pedaal kreeg en omviel, dacht ik aan de fiets van Lance. Op de Mont Ventoux dacht ik eenentwintig lange kilometers aan zijn fiets.
Nu is alles anders. Ik put geen kracht meer uit de fiets van Lance. Als ik moed zou putten uit de fiets van een junk zou mijn leven in Amsterdam fantastisch zijn. Nu begin ik mijn benen al te voelen als ik in Heerhugowaard rechtsaf sla. Ik kijk omlaag. Mijn linkerhand streelt het grijze frame, en baant zich op tast een weg naar de versnellingen. Wie zou er eigenlijk nog meer op deze fiets hebben gezeten? Misschien Erik Breukink wel, of De Kneet. Ik schakel een verzetje omhoog en span mijn kuiten iets meer aan. Morgen sta ik er.