Montpellier, 15 juni 2022
Als ik op Schiphol de Thalys in stap, begint voor mij de reis pas echt. Doordat de conducteur mij via de intercom ook in het Frans verwelkomt, voelt het al buitenlands. Op mijn gereserveerde plaats leun ik achterover en laat ik de dorpen, steden en stations aan me voorbij trekken.
Als ik in Parijs overstap van Gare du Nord naar Gare de Lyon, zie ik niks van de stad omdat ik met de metro ondergronds reis. Op Gare de Lyon heb ik even tijd om buiten een shaggie te roken. Zoals altijd is het daar een chaos van aankomende en vertrekkende passagiers, mensen die er rondhangen omdat ze niks beters te doen hebben en al dan niet bedelen. Zo komt er een man naar me toe met sloffen aan zijn voeten, in zijn linkerhand een blik bier en in zijn rechter een kartonnen bekertje met wat muntjes. Hij houdt mij het bekertje voor. Ik zeg: ‘Je suis hors de mon esprit’, dat ik niet goed bij mijn hoofd ben. Verbaasd loopt hij van me weg. Precies waar ik op mikte.
In de TGV richting het zuiden is het koel dankzij de airco. Voor deze keer heb ik het mezelf gegund om Eerste Klas te reizen. Je hebt mensen voor wie het hele leven een Eerste Klasreis is. Zo zit mijn leven niet elkaar en daar dien ik als dichter dankbaar voor te zijn, want geluk is een schrale inspiratiebron. Omdat ik goed Frans spreek, kan ik onderweg luisteren naar wat de andere passagiers bespreken. Een man zegt tegen een andere man dat het niet om de bestemming maar om de reis gaat. Ik bedenk dat ik vier weken op mijn bestemming blijf en de reis daar naar toe negen uur duurt. Als ik niet reis om ergens te komen, had ik toch net zo goed thuis kunnen blijven?
Een paar meter bij mij vandaan zitten een moeder en een baby die voortdurend huilt. Onder de ogen van de moeder is het donker. Ze heeft drie tassen bij zich, waarvan twee gewone boodschappentassen, en een grote fles water. Zonder zichtbare emotie drukt ze de huilende baby tegen zich aan en klopt het op de rug. Stil wordt het kind daar niet van. Uit een van de tassen haalt moeder een flesje met een speen, die ze de baby in de mond duwt. Het kind begint nog harder te huilen. Moeders gezicht betrekt en ze legt de baby op haar schoot. Ook dan gaat het jengelen door. Moeder zucht diep, pakt haar telefoon, drukt op wat knopjes en zet een koptelefoon op. Ze heeft nu geen last meer van het huilen van de baby. Anderen en ik wel.
In de drieënhalf uur die het duurt voordat ik vanaf Parijs in Montpellier ben, zie ik het landschap eerst glooien en dan bergachtiger worden. De lucht wordt wolkenlozer. Rond negen uur in de avond arriveer ik bij mijn appartement. In de binnentuin meen ik een karpervijver te zien. Dan besef ik dat dit het zwembad is waarmee geafficheerd werd. Ik beschouw dat half als een meevaller. Nu zal er immers geen schuldgevoel zijn omdat ik niet elke ochtend veertig baantjes trek.