Doe mij een olifant uit 1484

Gijsbrecht, vernoemd naar Gijsbrecht van Aemstel, was pas 7 jaar oud toen hij het rumoer bij de haven hoorde. Hij liet de schapen die hij moest hoeden in de Kalverstraat voor wat het was, en rende naar het IJ, waar zijn buren zich al in een aantal rijen hadden opgesteld.
Het is 1484. De schepen en schippers zijn een vast onderdeel van de stad. En op zijn jonge leeftijd heeft Gijsbrecht al veel gezien dat zijn opa in zijn hele leven nooit gezien heeft. Maar wat op deze 15e maart de haven binnen komt gevaren doet ook Gijsbrecht achterover slaan. Hij heeft al wel eens walvissen gezien, maar wist niet dat er ook zo’n grote landdieren bestonden.
Gijsbrecht kijkt toe hoe het beest in toom wordt gehouden. Het lijkt nog het meest op een zwijn, maar dat komt vooral door de slagtanden. Al zijn deze een stuk groter. De gigantische oren flapperen heen en weer. In plaats van een neus heeft het beest een soort grote slang boven zijn mond zitten. Gijsbrecht kijkt naar rechts, en ziet hoe zijn vader naar het beest kijkt. Die weet ook niet dat de olifant een olifant is.
Nu, vijfhonderddertig jaar later, sta ik, Joost, vernoemd naar Jo, oog in oog met een andere kolos. Niet op het inmiddels tamme water van het IJ, maar op de Golf van Tadjourah, in Djibouti. Op het kleine bootje ontstaat plotseling een elektrische sfeer, zoals die ruim vijf eeuwen terug ook op het Damrak ontstond. Naast ons komt een kleine vin boven water. Onder de vin verschijnt een gigantische schaduw. De schipper beveelt ons het water in te gaan. Ik zie niets. De rest wel. Even later is het voor mij wel raak. Het beest moet zo’n 8 meter lang zijn. Witte stippen sieren zijn grijze huid. Zijn bek is opengesperd, en de grote ovale opening zuigt de visjes naar binnen die voor hem zwemmen. Ik heb nog nooit zoiets gezien. Maar in tegenstelling tot kleine Gijsbrecht weet ik wel waar ik naar kijk.
Voordat ik op vakantie ging heb ik filmpjes van hele groepen walvishaaien gezien, en foto’s met een helderheid die ik door mijn duikbril niet kon evenaren. Ik wist precies wat ik ging zien. Op de boot terug naar Djibouti Stad denk ik aan Gijsbrecht. Hoe zou het zijn als je niet alles al weet? Hoe tof moet het zijn om iets te zien en geen flauw idee te hebben wat het is. De gedachte dat nog lang niet alles ontdekt is. We kunnen het ons niet meer voorstellen. Maar stiekem hoop ik dat ik ook ooit mijn eigen olifant van 1484 tegenkom.
wat een toffe column!