Het Odysseussyndroom
Er is een nieuw label in diagnoseland, met een mooie ronkende naam: het Odysseussyndroom. Is het angst voor oude Grieken? Of een literaire aandoening? Niets van dat alles. Het duidt vluchtelingen met een verzameling aan klachten als angst, depressie, dissociatie en psychosomatische fenomenen. De term ontstond in 2002, als antwoord op psychische problemen van vluchtelingen. De auteurs beschrijven het als een syndroom op het grensvlak van mentale gezondheidsklachten (zoals stress) en psychopathologie.
Dat klinkt nobel en toch houdt het Odysseussyndroom gevaren in. Door symptomen te nemen en daar een stoornis van te maken die we bij veel mensen terugzien, begeven we ons op het gladde ijs van reïficatie. Dit betekent dat we een term die we uitvonden om iets te begrijpen, als een ding op zich gaan beschouwen. Plots moeten we het Odysseussyndroom opsporen: heeft deze vluchteling het te pakken of is hij ervan gespaard gebleven?
Hoe meer we een stoornis als ding op zich beschouwen, hoe minder we nadenken over de context waarin die stoornis bestaat . In eerste instantie erkennen de diagnostici van Odysseussyndroom die context nochtans uitdrukkelijk. Zaken als tekort aan voedsel, risico op sterven en eenzaamheid zouden de aanleiding zijn van het syndroom. Maar desondanks, door het als stoornis te benoemen, gaat de aandacht ongewild weg van deze oorzaken. Hoewel sommige auteurs de impact van oorlog en de ontmenselijkende westerse aanpak viseren, zoeken anderen individuele behandelingen: zowel psychotherapeutische als medicamenteuze. Denk aan antidepressiva om vage klachten van verdriet tegen te gaan, of psycho-educatie over trauma. Een gevaar waar Paul Verhaeghe op wijst via de term decontextualiseren: we isoleren problemen, benoemen het als een stoornis en vergeten vervolgens de maatschappelijke context waarin die problemen broeden.
Dit veegt ook individuele verschillen weg. We doen alsof het syndroom zich op eenzelfde manier bij iedereen uit. Maar dat is een onjuiste simplificatie. Iemand kan een vreselijke vlucht hebben meegemaakt, maar toch vooral getraumatiseerd zijn door die ene persoon die hem met een blik vol haat aankeek. Iemand kan het verlies van zijn gezin goed plaatsen, maar helemaal ineenstorten omdat niemand in het nieuwe land zijn naam juist uitspreekt. Deze individuele psychische dynamieken zijn bepalender dan de noemer die je aan de klachten geeft.
En het probleem wordt groter. Het Odysseussyndroom – als psychisch ding dat je kan oplopen – is in het bredere taalgebruik gekomen, en nu op meer mensen van toepassing. Waar het eerst een stoornis is voor vluchtelingen die ontbering kenden, is er nu een verbreding tot andere vormen van migratie zichtbaar. Bijvoorbeeld op de website van VisAustralia: een dienst die skilled people helpt emigreren naar Australië. Het gaat hierbij vooral om hoogopgeleide mensen die worden aangetrokken door buitenlandse bedrijven. Ook zij kunnen blijkbaar ‘lijden’ aan Odysseussyndroom. Zo zegt de dienst: ‘Het positieve is dat er veel dingen zijn die we kunnen doen om te vermijden dat je dit syndroom krijgt. Er zijn oefeningen en attituden die je kan leren vooraleer je naar je bestemming reist.’ Een van hun tips: ‘Het is belangrijk om bewust afscheid te nemen van de geliefden die we achterlaten’. Het Odysseussyndroom wordt zo iets van de hippe middenklasse die wil verhuizen , met allerhande psy-trucjes om het hanteerbaar te maken. Het mag duidelijk zijn dat dit soort tips niet werken voor mensen op de vlucht van oorlog en terrorisme.
Hoe meer we een categorie uitrekken – en dat gebeurt bijna altijd met labels – hoe groter het risico dat de kwetsbare groep voor wie het oorspronkelijk was bedoeld, opnieuw buiten de boot valt. Immers, voor de hippe expats zijn er duidelijke en efficiënte technieken om hen te helpen. Vluchtelingen zullen vaker met ernstigere problemen kampen, die niet opgelost raken met dit label. De aandacht zal daardoor steeds meer naar de ‘gemakkelijke’ groep gaan.
Maar we moeten opletten om niet in de omgekeerde redenering te trappen, door te stellen dat het syndroom enkel de schuld is van de maatschappij en contextfactoren. Dit geeft het verkeerde idee dat als je stressoren wegneemt, door mensen bijvoorbeeld een thuis en een vergunning te geven, het trauma ook is verdwenen. Dat is niet zo. Maar hoe dan wel deze groep te benaderen?
Een manier die voorgesteld is, is functiegerichte diagnostiek, zoals analyticus Stijn Vanheule dat beschrijft. Als we vluchtelingen ontmoeten die psychisch lijden, moeten we hen niet overladen met psychologietermen. Laten we hun klachten als uitgangspunt nemen en het unieke verhaal beluisteren dat rond die klachten speelt. Dan moeten we oor hebben voor de individuele psychische dynamieken, én de context erkennen waarin iemand zich staande probeert te houden. Dan horen we bijvoorbeeld hoe psychische symptomen een oplossing zijn tegen een vreselijke context. Denk aan dissociatie als poging om met levensbedreigende situaties om te gaan. Dit geeft ruimte aan het individuele lijden en hoe we iemand daar mee kunnen helpen. En tegelijk merken we beter de bijzondere contexten op waarin dat lijden broedt.