Opvoeden: de kunst van het twijfelen
Toen ik in 2018 moeder werd, ervoer ik wat jonge ouders zullen herkennen: ouderschap lokt onzekerheid uit. Je kan nog zoveel lezen en voorbereiden, twijfelen zal je hoe dan ook doen. En wat doet een mens in de 21e eeuw dan? Google raadplegen! Daar bemerkte ik grofweg twee stromingen met bijbehorende adviezen: ‘natuurlijk ouderschap’ en ‘rust, regelmaat en reinheid’. Het zijn schijnbaar elkaars tegenhangers, maar hebben dezelfde problemen.
Natuurlijk ouderschap is een theorie ontwikkeld door William Sears. Centraal staat het idee dat we terug moeten naar primitievere manieren van opvoeden, waarbij moeders (over vaders schrijft men niet) zo veel mogelijk beschikbaar zijn. Dit wordt vergeleken met opvoeden in de oertijd waar kinderen constant bij de moeder zouden zijn geweest. Er komt – vooral door de volgers van Sears – een waslijst met adviezen bij kijken. Kinderen moeten bij hun ouders slapen tot zij zelf verbaal vragen om op een eigen kamer te liggen. Slaaptraining is uit den boze, omdat het trauma zou veroorzaken. Huilen moet je zo snel mogelijk opvangen, door een constante aanwezigheid van de moeder.
Er is nogal wat kritiek op het model. De concepten zijn niet goed uitgewerkt en de wetenschappelijke basis is wankel en bij vlagen incorrect. De feministische kritiek luidt dat natuurlijk ouderschap vrouwen opsluit in een klassiek rolpatroon. Zo stelde Sears ooit dat jonge moeders liever niet werken, en als het echt niet anders kan dan het liefst in het home office met de kleine in de draagzak. Een journaliste gaf schertsend aan dat veel vrouwen die hoge standaarden onmogelijk kunnen bereiken en daardoor leiden aan post traumatic Sears disorder.
De principes van ‘rust, regelmaat en reinheid’ lijken wel het tegenovergestelde. In plaats van meesurfen op het ritme van het kind, moeten ouders regelmaat installeren en een duidelijke structuur aanbieden. Voeden mag bijvoorbeeld niet op verzoek, maar moet strikt om de twee of drie uur. Samen slapen is uit den boze, een baby moet in een eigen bed. Deze visie was tot de jaren ’70 en ’80 populair en kreeg daarna kritiek omdat het te weinig tegemoetkomt aan de noden van het kind. De laatste jaren is er een oproep om terug te keren naar deze aanpak, onder het nostalgische sausje van de ‘goede ouwe tijd’. Ook hier is de wetenschappelijke onderbouw wankel, en ook hier kan het stresserende effecten hebben op ouders. Zo vertelde een therapeut me dat hij vaak uitgeputte moeders ziet die hun hongerige kinderen geen eten geven want ‘ze zeggen dat ik moet wachten tot er drie uur tussen de voedingen zit.’
De modellen lijken elkaars tegenhanger. Zweverige moeders die rotverwende etters creëren voor de één, strenge ouders die hun kinderen monddood maken voor de ander. Maar dat verschil is schijn. Beide theorieën zorgen voor vergelijkbare moeilijkheden, omdat ze steunen op eenzelfde problematisch uitgangspunt. Op de onzekerheid van jonge ouders geven deze theorieën een helder en strak uitgewerkt antwoord. Ze zorgen voor een kloppend verhaal: zo moet je het doen en dan doe je het goed.
Maar het klopt niet. Als we kinderen opvoeden, gaat dat altijd en overal gepaard met twijfel en onzekerheid. Ouderschap is bij ons niet instinctief geregeld, zoals dat bij dieren het geval is. Niemand snapt helemaal hoe het moet, iedereen heeft hulp nodig. We kunnen heel wat weten over opvoeden, maar in het hart van die kennis zit een tekort. Volgens Lacan is dat nu juist menselijkheid: dat onze relaties niet af zijn, maar intrinsiek vol twijfels en onzekerheden zitten. Wetenschap zal nooit een eenduidig en sluitend antwoord geven op wat ouderschap is. Het is belangrijk dat we onderzoek doen, zo weten we bijvoorbeeld dat gebrek aan contact en liefde desastreuze effecten heeft op een baby. Maar er zal altijd twijfel blijven bestaan. Onduidelijkheid is structureel aan het ouderschap.
Analyticus Donald Winnicott zei daarover dat niets zo gevaarlijk is voor een kind als een perfecte ouder. Zijnde: een ouder die dat bad van onzekerheid vult met een duidelijk weten, een verhaal dat die existentiële twijfel doet verdwijnen. Volgens Winnicott heeft een kind nood aan een good enough mother (hedendaags vertaald: een good enough family): een ouder die zijn best doet maar genoeg tekortschiet en niet almachtig is. Die imperfectie is zelfs nodig opdat kinderen uiteindelijk afstand kunnen nemen en een eigen subjectiviteit kunnen ontwikkelen. Kinderen worden niet gek van ouders die niet alle adviezen volgen. Ze worden wel gek van ouders die de regels te perfect opvolgen.
Dit schemert door in het werk van Françoise Dolto. Spreken met ouders en met (in plaats van over) kinderen staat centraal in haar werk. In 1979 richtte zij open huizen op in Frankrijk, les maisons vertes. Plaatsen waar opvoedingsfiguren en hun kinderen kunnen langskomen om te spelen en te praten over het dagelijkse leven. Pasklaar opvoedingsadvies wordt niet gegeven, spreken en ontmoeting tussen mensen staat centraal. In België gebeurt gelijkaardig werk in Villa Ou-ki. Begeleiders nemen niet over maar trachten echt te luisteren, zonder vooraf vastgelegde agenda. Soms is er praktische hulp, maar die is nooit adviserend.
Vragen over opvoeding hoeven dus niet noodzakelijk toegestopt worden met allerhande adviezen en duidelijke antwoorden. Dat betekent nog niet dat je mensen in de leegte stort (‘doe u goesting’). Het betekent wel dat je dat tekort centraal zet en zoekt met mensen hoe ze daarmee kunnen omgaan. Twijfel als noodzaak in plaats van als probleem.
Als ik een stel psychologen – analytici nota bene – ontmoet, vragen ze me zoals iedereen of mijn kind al doorslaapt. Dat zijn de parameters van normaliteit en geluk geworden. Blijkbaar. Als ik eerlijk zeg dat dit niet het geval is, overstelpen ze me met advies. Ik mag mijn zoon zeker niet in mijn slaapkamer laten ‘want er moet voldoende separatie zijn!’ Ik huiver een beetje van hun opmerking. Een vriendin vertelt me later dat haar moeder – een psycholoog jawel – haar stellig aanraadde om het eerste jaar constant bij haar kind te zijn en niet weg te gaan, ‘om de hechting te bevorderen.’ We zeggen het met een zeker serieux, waarna we lachen met elkaars verhaal. Beiden onzeker, beiden ploetermoeders zonder antwoorden.