Rauwe Genade – Camus’ absurde in de teksten van Alex Roeka
De kunst en het denken
Le mythe de Sisyphe (1942) van Camus heeft als ondertitel ‘Essai sur l’absurde’. Dat ‘absurde’ heb ik in een eerder artikel enigszins verkend en daarbij Camus’ bedoeling geciteerd: “het gaat erom te leven”. In een volgend artikel zal ik de ‘absurde’ rol van het kunstwerk en de scheppende daad doorsnuffelen; hier wil ik echter bekijken hoe de notie van het absurde kan doorklinken in kunst.
Zoals de afdaling langs een filosofische denkweg een bepaald gevoel soms dichter kan benaderen dan het woord dat eigenlijk bij dat gevoel hoort, zo kan kunst soms een filosofische denkweg naderbij brengen door vanuit een gevoelsdiepte omhoog te stralen. Daarbij denk ik aan beeldende kunst, maar nog meer aan muziek, en vooral aan literaire proza en poëzie. Ik zal u de voorbeelden besparen om geen opschepper te lijken. Dat ben ik wel, maar dat hoeft niemand te weten. (Goed, eentje dan: Dali’s surrealisme en Lacan’s ‘ordes’. Of Sartre, die zijn existentialsme zélf vanaf beide kanten benadert. En wat verbeeldt De Schreeuw van Munch niet allemaal? – ziet u, daar ga ik al.) Een dergelijke overeenstemming trof mij ook toen ik Le mythe de Sisyphe van Albert Camus las en het album Rauwe Genade van de zingende dichter Alex Roeka hoorde.
Camus’ absurde
Nog even heel kort: Camus’ begrip van ‘het absurde’ verwijst naar mijn menselijke situatie. Ik richt mij als geest die verlangt naar iets van kennis en zekerheid op een wereld die mij niets daarvan geeft. Wanneer ik die realiteit onder ogen zie, weet ik dat ik nergens iets zal vinden dat mijn leven zin geeft. Ik heb dus niets te verwachten (er is geen doel of God) en niets te hopen (er is geen belofte of eeuwigheid) – maar tegelijkertijd ben ik weergaloos vrij om hartstochtelijk mijn leven te leven.
Mijn koppige vasthouden aan het besef van het absurde van mijn leven betrekt mij radicaal op het heden: ik ben geworteld in het nu. Camus haalt Goethe aan: “mijn akker is de tijd.” Oftewel, wat moet gebeuren, moet hier en nu gebeuren, want er is alleen een hier en nu. Dat is precies wat doorklinkt in Rauwe Genade.
Rauwe Genade
Genade is een woord dat ik lees als ‘zonder voorafgaande verdienste verkregen’ – de zon die elke dag opkomt, de smaak van een appel, de groet van een kind, de zachtheid van een kussen. Het zijn diepgaande genietingen. Die genade zou echter geen genade zijn zonder splinters in het hart, hagelbuien, schaafwonden en terende eenzaamheid – zonder de rauwheid van het leven. Rauwe Genade verenigt die termen in een aards geheel. Er zit vaak modder en vuilheid aan de woorden, er zweeft weemoed en doorleefde vergankelijkheid in hun zog; soms verschrompelen ze al, en ze komen nooit hoger dan de wolken. Tegelijkertijd veren ze ook verrassend lichtvoetig op; ze dansen met elkaar terwijl ze voelen en vrijen. Dit tweeledige lichamelijke, menselijke, aardse vertolkt het leven in de grond. Hier volgen wat teksten.
De straat van genade
“In de straat van genade dolen de denkers,
de doeners, de praters, de zwalkers en zwenkers,
allemaal vliegen in het vlooientheater
van vrolijk gezoem en lichtzinnig gesnater.
Maar de wereld is slecht, en wat moet je beginnen?
Je kunt niet meer terug, je moet het leren beminnen.”
In ‘de straat van genade’, waar het leven zich afspeelt, noemen de eerste twee regels een aantal figuren op die door de derde regel aan elkaar worden gelijkgesteld. Denken, doen, praten, zwalken en zwenken: elke ervaring, elke houding ten aanzien van de ervaring is eender. En dan het leven waarin ik altijd al vervat ben – teruggaan kan niet en doodgaan wil ik niet. Ik moet het leren beminnen, koppig en waarachtig levend tegenin mijn neiging om te vluchten in onaardse beloftes.
Lied voor A.
“Geen bloemen, geen woorden,
geen naam in een steen;
het water, de wind, de grond en de wolken –
neem er nog een en ga heen vriend,
ga heen.”
Dit is het refrein van het ‘Lied voor A.’, dat Roeka maakte voor een zojuist overleden vriend. Het is een afscheid vanuit degene die blijft. Geen opstijgende woorden dus, en geen verre gedachte, maar het hier en nu; wat ik kan zien en wat ik kan voelen. Het tekent de horizon van het menselijk bestaan dat zich een uitzondering weet op de dood. Die tekening is groots en wijds, maar tastbaar en zichtbaar – onversneden aards, dus.
Bachata van de oude liefde
“Een mens is niet voor de liefde geboren,
alleen maar voor zichzelf en z’n plezier,
en dat ‘ie het niet weet,
en voor de tijd die verstrijkt.”
Dit is een deel van het refrein van ‘Bachata van de oude liefde’, een ontroerend diepzinnig lied waarin Roeka de liefde ontmantelt maar haar tegelijkertijd laat flonkeren. De Liefde bestaat niet als doel of belofte; misschien bestaat ze slechts als leugen of herinnering. Dat doet echter aan de ervaring niet af. Al betekent het niets, toch geniet ik ervan; al weet ik niet precies wat de liefde is, toch is ze me mijn tijd waard – evengoed als wat dan ook. Vanuit het absurde bezien flonkert het één niet eerder dan het ander; het is de kracht waarmee ik ervaar die iets doet flonkeren.
Credo voor een leeg hoofd
“En dat dit langzaamaan verkwijnen,
dit klein en ongezien verdwijnen
misschien toch ergens toe dient.”
Het ‘Credo voor een leeg hoofd’ is een vrolijke ‘geloofsbelijdenis’ zonder geloof. In plaats daarvan woelt en krioelt, wervelt en kietelt het van leven. Maar dan komt het refrein zoals hierboven, en dan hoor ik ineens over hoop, zin, doel – terwijl dat juist de dingen zijn die ik door het absurde verlies. Oeps?
Tegelijkertijd bedenk ik me dat ik hiernaar kijk omdat de scheppende mens volgens Camus de meest absurde van allemaal is. Waarom eigenlijk? Is Alex Roeka absurd? En zijn schepping? In een volgend artikel zal ik verdergaan met deze vragen en de rol van het scheppen bekijken in het licht van Camus’ absurde. Is Alex Roeka een ‘absurde’ scheppende mens zoals Camus het voor ogen heeft? We zullen het zien.