Adult crime, adult time?

Recentelijk werd Duitsland opgeschud door de moord op een 12-jarig meisje, met een bekentenis van twee meisjes van 12 en 13. De discussie die iedere zoveel jaar speelt kwam hierdoor weer op gang: moet de leeftijdsgrens van het strafrecht omlaag? De meningen over hoe een kind te straffen zijn uiteenlopend, zeker wanneer je de hersenontwikkeling hierin meeneemt. Dit wordt nog een slag ingewikkelder wanneer het een zwaar misdrijf betreft. Hoe berechten wij een minderjarig kind in een dergelijke situatie?
Wat wil de wet?
Ook in Nederland zijn er geregeld krantenkoppen over moord en misdaden gepleegd door jonge verdachten, bijvoorbeeld in de Mallorca-moordzaak. En ook hier speelt de vraag welk sanctieregime er dient te worden aangehouden. In Nederland worden jongeren tot 12 niet berecht via het strafrecht. Bij plegers tussen 12 en 18 jaar geldt in principe het jeugdstrafrecht, maar we kennen wel een knip in dit principe: vanaf 16 jaar kan de rechter er voor kiezen om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Eveneens kan de rechter bepalen om tot 23 jaar het jeugdrecht toe te passen. Deze keuze is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de ernst van het misdrijf, vragen over het geweten en de gedragsleeftijd van de verdachte.
Hierbij speelt het sterke pedagogisch karakter van het jeugdstrafrecht. Het is erop gericht om jongeren te corrigeren en proberen recidiven, het weer de mist in gaan, te voorkomen. “Straffen en maatregelen in het jeugdstrafrecht zijn intensiever en persoonsgerichter van aard dan die binnen het volwassenenstrafrecht. Ook worden de beschermende factoren, zoals de invloed van ouders, in het jeugdstrafrecht benut om de jongere weer op het rechte pad te krijgen en te houden” aldus de Raad voor de Kinderbescherming. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid benadrukt dat “de noodzaak tot zo’n apart jeugdstraf(proces)recht vloeit voort uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989). Strafrechtelijk optreden alléén is vaak niet voldoende om jeugdcriminaliteit terug te dringen en daarom is voorkomen ervan en begeleiding van jongeren die delicten hebben gepleegd net zo belangrijk […]. Het uitgangspunt hierbij is dat de jongere leert van zijn fouten en een nieuwe kans moet krijgen. Het strafproces wordt gezien als aangrijpingspunt om voor een keerpunt bij de jongeren te zorgen.”
Dat het jeugdrecht ook in Nederland niet vanzelfsprekend is en er vragen blijven over de toepassing, is niet alleen terug te zien in de keuze die de rechter heeft om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Ook de wetsgeschiedenis laat beweging in dit strafdomein zien. Zo is de Wet adolescentenstrafrecht sinds 2014 van kracht. Met deze wijziging van de wet werd de maximumleeftijd waarop het jeugdstrafrecht kan worden toegepast verhoogd van 21 naar 23 jaar. Andersom is het nu ook mogelijk om dat een sanctie uit het reguliere strafrecht wordt toegepast op minderjarigen. Zo blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de wetswijziging dat ‘[h]et geheel van de maatregelen in dit adolescentenstrafrecht […] erop gericht [is] de criminele adolescent maximaal te stimuleren een verantwoorde rol in de samenleving op zich te nemen, waarbij hij zich van verder crimineel gedrag zal onthouden. Het kabinet bevordert de toepassing van het sanctiestelsel voor jeugdigen bij jongvolwassenen, wanneer dit gelet op de ontwikkelingsfase van de jongvolwassene, de meest effectieve manier vormt om het gedrag in gunstige zin te beïnvloeden.’
Wat wil het brein?
Een belangrijke reden voor de verhoging van de leeftijdsgrens en het maatwerk dat het adolescentenstrafrecht biedt, is dat de hersenen biologisch gezien nog niet volgroeid zijn. Bepaalde hersenfuncties zijn hierdoor nog in ontwikkeling, met name de executieve functies. Deze processen zijn betrokken bij het plannen en het monitoren van gedrag, zoals de mogelijkheid om de aandacht ergens op richten, gedrag te inhiberen, en te plannen. Mogelijk als een gevolg hiervan scoren adolescenten hoger op taken die risico nemen en de impulscontrole meten, en kunnen zij mogelijk moeilijker weerstand kunnen bieden aan verleiding of beïnvloeding.
In het recht wordt dit samenspel vaak onder de noemer van het geweten geschaard. Maar hoe deze hersenontwikkeling mee te nemen in het jeugdstrafrecht? Artello et al. kijken naar alternatieven, zoals die Australië worden geboden via zogenaamde ‘restorative justice’ interventies, waarin excuses maken en begrip bij jongeren opwekken over de gevolgen van hun daden voorop staat. Of deze interventies effectief zijn om recidiven te voorkomen is daarmee niet bewezen. Ook Heynen et al. concluderen in hun artikel “de effectiviteit van morele gedragsinterventies bij jeugdige delinquenten” dat er onvoldoende (betrouwbare) studies zijn om het effect van morele gedragsinterventies op het stimuleren van morele ontwikkeling van jeugdige delinquenten en daarmee hun bijdragen aan het reduceren van recidive te beantwoorden. En kan de maatschappij vrede hebben met een dergelijke oplossing?
Brein versus wet: ‘kwaadaardige kinderen’
Dat de discussie over hoe jeugdigen te straffen of aan te laten passen nog lang niet voor bij is, blijkt ook uit de opdrachten die bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) is belegd. Zo werd in 2015 nog een onderzoek door het WODC uitgevoerd naar de “Strafrechtelijke aanpak van jongvolwassenen (18-24 jaar)“. In 2020 volgde een onderzoek naar de strafmaat voor jongeren tussen de 12 en 23 in Europese context afgezet tegen de Nederlandse aanpak. Ook vanuit het VN Comité voor de Rechten van het Kind wordt geadviseerd om de minimum leeftijd voor het toepassen van strafrechtsancties, in welke vorm dan ook, vanaf 14 jaar tot te passen. Aanpassingen aan de wet zijn dus niet uitgesloten.
Waar in Duitsland nu een discussie speelt over wat te doen met 13-jarigen, wordt het volwassenenstrafrecht in de verenigde Staten al toegepast op verdachten van deze leeftijd. Zo werden twee 13-jarige meisjes in 2015 veroordeeld voor het neersteken van een klasgenootje. Daarbij speelde voor de rechter het argument dat de meisjes niet overzagen waar zij mee bezig waren (namelijk een moord plegen om zo in de gratie te vallen van een fictief (!) personage om zo mogelijk bij hem in een kasteel te kunnen wonen) geen enkele rol. Voor de rechter stond voorop dat de meisjes ‘kwaadaardig’ waren en de maatschappij te vroeg zou worden blootgesteld aan hun kwaadaardigheid indien zij via het jeugdrecht zouden worden berecht (dan zouden zij op hun 18e al vrijkomen).
Wat als we eens meegaan in het idee dat een kind een zo’n kwaadaardige daad verricht, dat deze niet meer valt te herstellen vanuit een pedagogische invalshoek. Wat betekent dat? Voorstanders van het toepassen van het volwassenenstrafrecht zullen mogelijk zeggen dat het kind een anomalie is; dat het recht nu de mogelijkheid toestaat om deze jongeren te berechten alsof zij volwassen zijn is in lijn met het feit dat dit zeer zelden en slechts in uiterst ongebruikelijke omstandigheden zal worden toegepast. Maar waar ligt dan de grens? Onze hersenen zijn op zijn vroegst in ons 20e levensjaar uitontwikkeld. We zijn in Nederland minderjarig tot we 18 zijn en op ons 16e kun je dan al worden berecht als volwassenen. En in andere landen dus al op je 13e of 11e. Wat doen we met een 8-jarige die uit jaloezie een jonger broertje of zusje vermoord? Is dat dan geen anomalie? Is dat nog pedagogisch recht te breien? Want zo niet zou ook hier met hetzelfde argument het volwassenenstrafrecht moeten worden toegepast. Het kwaadaardigheids-argument is hiermee een hellend vlak met veel haken en ogen. Waar ligt de grens van wat je als kind kunt overzien?
En daarnaast, hoe ontwikkelt een kind zich dat met het volwassenenstrafrecht is berecht? Rondom de berechting van de twee 13-jarige meisjes schreef Trouw dat berechting via het volwassenenstrafrecht ‘volgens verschillende Amerikaanse onderzoeken […] juist de kans [vergroot] dat jongeren opnieuw de fout in gaan. Minderjarigen die volgens het volwassenenstrafrecht werden berecht hadden ruim 26, 39 of zelfs 77 procent meer kans om opnieuw gearresteerd te worden dan minderjarigen die volgens het jongerenrecht werden berecht, blijkt uit een overzicht van de Centers for Disease Control and Prevention (CDC).’ Dit lijkt er op te duiden dat het toepassen van volwassenenstrafrecht op de lange termijn de ‘kwaadaardigheid’ niet tegengaat.
Een zorg die ook door de Kinderbescherming wordt gezien. Eind 2022 herhaalde de Kinderbescherming haar waarschuwing over de berechting van jongeren via het volwassenenstrafrecht. Zo stelt zij dat ” [o]ndanks de verharding die we zien in de maatschappij, […] we recht [moeten] blijven doen aan het wezenlijk beginsel van ons strafrecht, namelijk het onderscheid tussen minderjarige en volwassen verdachten.” Hierbij wijst ook de kinderbescherming op het pedagogische doel van het kinderstrafrecht, de nog niet uitontwikkelde hersenen van jongeren en de vergrootte kans op recidive. “Toepassing van het volwassenenstrafrecht lijkt op de korte termijn misschien een passende reactie bij zware geweldsmisdrijven door minderjarigen. De RvdK denkt alleen niet dat het op de lange termijn het gewenste effect heeft. […] Daarom vindt de RvdK dat alleen het jeugdstrafrecht moet worden toegepast op kinderen van 12 tot 18 jaar die worden verdacht van een delict. Ook het VN-kinderrechtencomité dringt daar al meerdere jaren op aan. ”
De discussie leeft voorlopig nog wel voort, met voor- en tegenargumenten. Wat mij echter blijft puzzelen is dat we de lijn niet doortrekken. Als we ons kunnen vinden in het idee van “adult crime, adult time”, dus dat jongeren die zo’n ernstig misdrijf plegen dat zij volgens het volwassenenstrafrecht beoordeeld moet worden, laten wij de ontwikkeling van de hersenen buiten beschouwing in het strafrecht. Maar waarom trekken wij deze lijn dan niet door in andere domeinen? Want waarom zou een 16-jarige dan niet mogen stemmen? Geldt dan niet “adult plight, adult right”?
In deze themamaand over polarisatie kijken verschillende experts hoe polarisatie in hun vakgebied en leven voorkomt. Welke kloven zijn er allemaal te vinden, en heeft elke kloof een eigen brug?